‘Als vaak de dood of de afbraak een rol speelt, is dat omdat het mij interesseert, fascineert. Ik onderken het als een wezenlijk element in iemands leven.’
Ach, onvoorstelbaar dat Pieter Verhoeff er niet meer is. De korte ontmoetingen waren hartelijk, innemend. Daarom dit interview. Lang geleden, een portret uit de jaren 70.
Interview met filmmaker Pieter Verhoeff uit 1973
In de jaren ’70 maakten Vpro-documentairemakers vele goede programma’s als het Gat van Nederland, Berichten uit de Samenleving en Namens-serie. De Vpro had weinig zendtijd. Toch zond de omroep doorlopend kwaliteitsfilms uit naast ongewone shows en vaudeville, als de Van Oekel show en Herenleed waar je voor thuis bleef (zonder Uitzending gemist).
De jaren ’70 was ook een tijd van linkse opvattingen. Soms met dogmatische trekjes op Sociale, Pedagogische Academies en de School voor de Journalistiek, waar ik op zat. Mijn Vpro-stage in 1973 was een verademing. Daar liep ik een dag met Verhoeff mee tijdens opnamen bij de Hoogovens in IJmuiden. Daar was een staking uitgebroken die hij op de voet volgde.
Verhoeff, een vrij grote 35-jarige man met rossig krullend haar, was vriendelijk en geestig; zijn belangstelling en betrokkenheid klonk oprecht. Hierdoor raakte ik geïnteresseerd in zijn films. Rond die tijd maakte hij voor ’t Gat van Nederland, De Kunstfluiter, Victor van Vriesland, Logement onder de zon. Hij was links op een niet-dogmatische, menselijke manier. Van hem kon ik iets leren; voor mijn eindexamen maakte ik dit interview. Hij liet me zijn films zien. We spraken in zijn gezellige huis in Amsterdam-oost, waar hij woonde met actrice/feministe Germaine Groenier en drie dochters, de jongste uit hun huwelijk.
De aandacht lag op Verhoeffs eerste documentaires: Portretten voor de interkerkelijke omroep Ikor (Ikon). Een jaar na het interview maakte hij zijn speelfilmdebuut met Grote Klaas en Kleine Klaas. Daarna volgden Het Teken van het Beest (1980), Van Geluk gesproken (1987), Nynke (2001). En bijzondere documentaires, als over acteur Gerard Thoolen. Ik ben zijn werk blijven volgen. Vind hem één van de betere filmmakers.
Pieter Verhoeff: Ik wil me verstaanbaar maken.
‘Het nadeel van documentaire programma’s is vaak dat ze te theoretisch zijn opgezet. Men heeft bepaalde ideeën over hoe de samenleving in elkaar zit en zoekt daar voorbeelden bij. Dan maakt men een verbaal alles-onder-woorden-brengen verslag. Zonder film te laten spreken. Film is de werkelijkheid laten zien. Méér dan je kunt opschrijven. Als het over grote maatschappelijke problemen gaat, ga ik uit van de dagelijkse levenspraktijk. Zo werk ik. In mijn films wil ik verbonden raken met de basisemoties van iedereen.’
Hij lijkt met mensen een uitzonderlijke band te hebben. Een fijnzinnig gevoel voor wat bij ze leeft. Hij weet ze treffend te portretteren. Wat beweegt hem? Voor een goed portret is hij op zoek naar ‘basisemoties’. Jaloezie of verliefdheid werken op het sentiment bij meevoelende kijkers. Verhoeff:
'Als het er op aankomt, reageer ik vanuit dezelfde (basis)emoties als mijn ouders. Zij hebben nauwelijks de lagere school gevolgd. Terwijl ik nu behoor tot een andere culturele subgroep. Ik bedoel maar: Een doctor in de filosofie zal ook janken als een vriend van hem dood gaat. Misschien pinkt hij op een beschaafde manier een traan weg, maar hij jankt. Vanuit die basisemoties kun je films maken die kwaliteit hebben. En een groot publiek aantrekken. De gewone, conventionele programma’s willen de kijker bevredigen, bevestigen. Dat verkoopt. Mensen willen bevredigd worden met lekkere dingen. Waar je niet over na hoeft te denken. Ik begeef me met die emoties op veilig terrein. Maar dat betekent niet dat ik geen stelling neem. Ik wil wel laten merken waar ik sta. En dat mijn mogelijk andere mening vriendelijk wordt ontvangen: ik ben bang te worden misverstaan. Ik geloof dat ik in mijn films wel agressief ben tegenover de mensen of instituten die misbruik maken van mensen. De geldmakers, egoïsten die proberen te paaien met mooie verhaaltjes Ik wil ze niet genuanceerd benaderen. Dat zijn ze zelf ook niet. Hoewel ze daar wel aanspraak op maken. Ik haat die manipulatietechnieken. Ken dat slag van vrij dichtbij. Ken hun borrelpraat. Weet dat ze het te doen is om meer bezit!’
Dominee Wim Koole, Ikor/Kenmerk programmaleider, kent Verhoeff zo'n twaalf jaar. Hij ontmoette hem bij de AMVJ (Algemene Maatschappij voor Jongeren) waar hij directeur van was. Pieter kwam daar als Sociale Academie-stagiair werken. Via Koole kwam hij na de Filmacademie bij Ikor/Kenmerk. Hiervoor maakte hij een portret Ansje IJpelaar. Dit sloeg in. Koole is geraakt door Pieters werk en zijn persoon. Voorzichtig wil hij vertellen wat zijn films zo dramatisch maakt: ‘Pieter kan de mensen zo goed bereiken, omdat hij bloost en stottert. Dat geeft ze tegenover hem iets van: ik kan het best. Met zijn verlegenheid pakt hij alle mensen in.’
Was Verhoeff altijd al sociaal betrokken?: ‘Ja, ik heb altijd een soort sociaal instinct gehad. Als ik als jongetje ergens een kind hoorde huilen, liep ik zo een huis in. Als een oude vrouw struikelde, was ik er als eerste bij om te helpen. Dat sociale meevoelen zal wel uit mijn familie komen. Bij ons thuis waren we 'sociaal hervormd'; godsdienst stelde niks voor als je het niet in de praktijk bracht. Mijn vader was iemand met een sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel. In mijn jeugd maakten Bijbelverhalen indruk. Over Jezus die met zijn stok op de rots slaat om water te krijgen voor de dorstige Israëlieten.'
'Op mijn 17e meldde ik me aan op de Sociale Academie in Driebergen. Ik wilde kerkjeugdleider - Wika werker – worden, maar ik stotterde ontzettend. Dat lag aan allerlei psychische toestanden. Ze raadden me spraakles aan. Toen ik na een half jaar terugkwam, stotterde ik bijna niet meer. Ik wilde de opleiding volgen om, schrik niet, jeugddiensten te leiden. Dan zou ik de mensen toespreken. Zeggen dat Jezus een hele goeie figuur was om mee te leven...Als ik er nu over spreek, krijg ik er 'n rode kleur van. Het was echt zo. Ik wilde ook een performer zijn; ik had het aandacht trekkerige van een artiest. Deed mee aan plaatselijke kunst. Een afschuwelijk trekje van een jeugdleider is dat hij in het middelpunt wil staan. Ik was altijd haantje de voorste. Een irritant jongetje met een ontzettende behoefte aan aandacht en applaus. Mijn vader heeft dat ook op een bijna karikaturale manier. Maar ik kwam daar vrij snel achter door klappen op mijn hoofd te krijgen. Daar heb ik van geleerd. Terwijl ik aanvankelijk de familie met hoop vervulde. Inderdaad heb ik nog een preek gehouden in Lemmer, mijn geboorteplaats in Friesland. In de eikenhouten preekstoel, waar ik altijd grote bewondering naar had opgekeken. Dat preekje is opgenomen op een band. Op droevige avonden, als men denkt: god, wat is er van onze kinderen terecht gekomen, wordt die band met hoge waardering beluisterd! Het was een preek tegen de orde en regelmaat. Tegen alles dat men vond dat hoorde. Ik vond dat het ging om het avontuur. Je moest niet bang zijn je geloof te verliezen. Want als er een God was zou hij er voor zorgen dat je het geloof terugkreeg. Nou, die god is er dus niet, want ik heb het nooit teruggekregen!’
Van ‘De Horst’ naar de Filmacademie in Amsterdam. Ds. Koole zegt dat Verhoeff wilde filmen als Fellini. Pieter ontkent dit.
‘Het vormde misschien een onderdeel van mijn motivatie. Maar ik wilde de filmstudie combineren met mijn eerdere opleiding, in documentaires. De Sociale Academie was een ontwikkelingsopleiding. Daarnaast wilde ik een vak leren. Misschien kon ik als jeugdleider toch niet zoveel eer behalen. Ik dacht: als je nou goeie films maakt, krijg je harder applaus! Als je een tijdje langer leeft, zie je in dat het allemaal flauwekul is.’
Tegelijkertijd raakte hij los van de kerk: ‘Het ging geleidelijk. Het begon met het piëtisme, de ideeën van theoloog Karl Barth. Nadat ik alle nieuwe theologische ontwikkelingen had meegemaakt, stond ik buiten de kerk. Ik heb er geen spijt van. Sta er ook niet rancuneus tegenover. Wel sta ik rancuneus tegenover mensen die je onder de duim proberen te houden, stupiditeiten over het leven inpompen. ik ben ontzettend fel tegen het dwangmatige in de kerk.
Ik kwam op de Filmacademie in de tijd van de pure esthetiek, ‘cahier du cinéma’. Het was of de wereld op z’n kop stond! Ik had een sociaal-ethische benadering gehad en hier mocht alles. Ik bedoel, moraal is heel betrekkelijk en engagement was eigenlijk ook een vies woord...’
Voor Ikor maakte Pieter Verhoeff een serie portretten van (on)bekende mensen over het geloof. Zo geeft Het uitzicht van Leny Norden een beeld van het trieste uitzicht van een joodse vrouw. Ze heeft haar familie, haar verloofde in de oorlog verloren. Op een klein rotkamertje in een flat, tussen gillende kinderen en blaffende honden, maakt ze schilderijtjes. Soms met gedichten erbij. Op de vraag van Pieter of ze teleurgesteld is in de mensen, zegt ze: ‘Ja, als ik God niet meer had, had ik er al een einde aan gemaakt’ en : ‘wij begrijpen nooit de zin van het leven.’ Op de vraag hoe hij haar tot deze uitspraken kan verleiden, antwoordt hij:
'Ik geloof dat ik een redelijk inlevingsvermogen heb. Vaak kan ik iets niet onder woorden brengen. Maar voel vrij goed aan waar iemand mee bezig is, wat hem beweegt. Bij Victor van Vriesland is dit het beeld dat de jeugd oproept. Tegelijkertijd doet dat beeld aan de vergankelijkheid en de dood denken. Dan blijkt dat dit hem ontzettend bezighoudt. Mensen dragen vaak hun levensthema met zich mee; hun eigen vorm, persoonlijkheid. Bijna iedereen heeft dingen die bepalend zijn in zijn leven. Als je dat weet op te roepen, er uit kunt halen, kun je een aardig, levensgetrouw portret maken. Daarbij cijfer ik mezelf niet weg. Er zit altijd een groot stuk van mezelf in.'
'Als de dood of afbraak een rol speelt, komt dat omdat het mij interesseert, fascineert. Ik onderken het als een wezenlijk element in iemands leven. Bij de één is dat sterker dan bij de ander. Wat speelt is verlangen, dromen naar vrijheid. Loskomen van knellende dingen in je lichaam of omgeving, huis, de mensen met wie je werkt, of in de fabriek. Bij ontzettend veel mensen bestaat de behoefte er bovenuit te komen, weg te vluchten. De één gebruikt drugs. De ander alcohol. Weer een ander neukt zich kapot. Of maakt droombeelden van zijn toekomst. Vele meisjes dromen van de dag van hun leven, Niet wetend dat ze daarna in elkaar sodemieteren. Maar ja, dat dromen, ontkomen aan de pijnlijke plekken in je leven, frustraties wegdenken, niet accepteren... ik wil ook niet de rare idioot uit Hilversum uithangen. Dat ben ik niet en het is trouwens onzin. Ik heb een vak, de ander heeft een vak. Ik moet zorgen dat hij er zo goed mogelijk op komt, door diegene zo goed mogelijk te leren kennen. Dat kan in een sfeer van vertrouwen. Daardoor zijn de mensen in die filmportretten zichzelf, op hun gemak.'
Zijn meest opzienbarende portret uit de Ikor-serie was In aanraking met Jan Wit over de blinde theoloog. In de tijd dat de opnamen plaatsvonden, vertaalde Wit het Hooglied. Hij gaf hier een andere betekenis aan: ‘Iedereen begrijpt dat het hier niet om de liefde tussen God en mens gaat, maar om de liefde tussen man en vrouw’. Vervolgens een gesprek tussen hem en Pieter over het ‘zien’ van blinden, het betasten, voelen. Wits openhartigheid over zijn aanraking met mensen maakte velen angstig en ongemakkelijk. Tijdens en na de uitzending ontstond beroering rond wat zou gaan heten ‘de pik van Jan Wit’. Brief van Trouw-lezer (1-2-1969): ‘Ik kan niet nalaten een woord van protest te doen horen naar aanleiding van de in één woord onfrisse om maar niet te zeggen schunnige reportage over dominee Jan Wit. De ‘theoloog-dichter’ Wit doet in het bezigen van schuttingtaal voor de ‘literator’ Jan Cremer waarachtig niet onder, bah!’: De uitzending had verstrekkende gevolgen: Dominee Glashauer weigerde nog langer Wits psalmen te lezen of te zingen. Er was sprake van het loskoppelen van OVK en Ikor. Mede door deze commotie ontstond de Evangelische Omroep, EO. Pieter, die helemaal niet besefte wat er zo obsceen aan was:
‘In die tijd brak de seksuele revolutie door. Ik vond het belangrijk iets daarvan bij mensen te laten doorklinken...’ Afgezien daarvan vond hij het ook ‘heerlijk’ om te choqueren, verwarring te stichten: 'Ik vind dat zo’n blinde man als Jan Wit volstrekt in zijn recht staat. Dan wil ik dat het zo hard mogelijk aankomt. De mensen die daarover vallen moeten er maar tegenaan. Dat interesseert me dan ook geen ene flikker. Ikor was een vooruitstrevende omroep. Men accepteerde daar dat je niet meer geloofde. Maar vond ook dat je niet vijandig moest staan tegenover nieuwe kerkelijke ontwikkelingen. Daar ben ik altijd voor geweest. Opkomen voor de zwakkeren heeft mij altijd aangesproken. Dat was bij de Ikor zonder meer aan de orde. Maar op den duur werd het me teveel steeds weer onderwerpen te zoeken die een relatie hadden met God of de kerk. En je komt meestal bij oude mensen, christenen, terecht want de jongere zijn er niet meer. De Ikor bestaat bij de gratie van het instituut kerk. Ze moet daarin blijven hangen. Of ze wil of niet, ze zal steeds weer Bijbels of kerkelijk institutioneel rechtvaardigen wat ze aan het doen zijn.'
Begin jaren ’70 werd hij gevraagd een satirisch jaaroverzicht samen met andere programmamakers. Daarop volgden series over de jaren 1920-’30 en programma’s over onderwijs en vakbonden. Verhoeff noemt de Vpro ‘een ontzettend aardige omroep waar je toch dat vrijheidsgevoel hebt, dat niet-moralistische, niet-bureaucratische. Er is ruimte voor ontzettend veel dingen. Er heerst een grote mate van tolerantie, zolang het kwaliteit heeft.’ Toch bestaan er wel onderlinge meningsverschillen over de benadering van onderwerpen of thema’s:
'Veel programma’s krijgen het stempel ‘kwaliteit’ omdat ze moeilijk zijn. Voor een kleine groep verstaanbaar. Ik zie vaak kwaliteitsfilms - ook bij de Vpro - die inhoudelijk erg goed zijn. Maar ze worden verstaan binnen de groep waar jij als maker toe behoort. Het stikt van de signalen, beelden, taal, muziek. Het zijn referenties die alleen binnen een bepaalde culturele groep worden begrepen. Daarbuiten zeggen die dingen niks, men maakt het niet mee! De moeilijkheid van programmamakers is dat ze altijd distantie nemen, zich nooit ergens ingooien. Ik vind dat nogal minachtend tegenover de ‘grijze massa’, een groep die het slachtoffer is van maatschappelijke, economische factoren. Bij de Hoogovens, waar ik nu de staking film, is aan de orde waar ik als filmmaker sta. En dan krijg ik tijdens programmamakers-vergaderingen te horen: "Is Pieter Verhoeff niet teveel geïnvolveerd met het onderwerp?" Men snapt niet wat het betekent om daar te staken. Terwijl ik weet dat een poging is om dagelijkse toestanden van je af te wentelen. 'n Schande eigenlijk dat zo weinig systematisch over dit soort problemen wordt nagedacht.'
Verhoeff is altijd opnieuw op zoek naar mensen met wie hij over hun verborgen gevoelens kan praten. Vaak figuren die het net niet hebben gehaald (Figurantendromen) en die dit wel zouden willen. Of degenen die het wel haalden. Maar bij wie de roem later is onttrokken (De Kunstfluiter). Hij meent: `
'Het leven is grotendeels intuïtie, op de tast af en met de vinger in de lucht bezig zijn. Wanneer je er enigszins greep op krijgt en erover nadenkt, zie je dat ontzettend veel mensen niet dezelfde mogelijkheden hebben om plezier te verschaffen. De mensen die het meest vervelende werk doen in de samenleving, worden er ook nog het slechtst voor betaald. Ik zal alles doen in mijn films iets van die andere maatschappij tot stand te brengen. Om zo mijn ongenoegen en afkeer van mensen die maar plukken en met allerlei drogredenen de mensen doof en blind onder de duim houden. Dat is voorlopig het enige dat ik kan doen. Wanneer de mensen bij de Hoogovens zeggen: "Piet, hartstikke leuk, het is net of we het zelf hebben gemaakt!" is dat het grootste compliment dat ik kan krijgen.'