Spring naar inhoud

Tijdens het Nederlands Film Festival 2017 draait in Louis Hartlooper een serie exclusieve films in het Forum van Regisseurs. 

Beyond Index van kunstenaar Gerald van der Kaap heeft geen gangbare structuur. De film is heel anders dan anders. Zijn werk is omvangrijk. Hij is zelf ook groot. Hij uit zich in alle disciplines, muziek, video, lay-out, foto’s. Metershoge foto’s binnen en buiten. Binnenkort ook in het nieuwe Amsterdamse RAI metrostation. Beyond Index is zijn eerste lange film die het minder moet hebben van vertelling en meer van oog en oor. De soundtrack, deep-house van de Berlijnse groep Âme, zoemt door je oren.

In de film draait het om de vragen: wat is echt, wat is nep? De locatie is een Chinese schilderijen-kopieerfabriek. Grote voorraden beroemde, figuratieve westerse voorstellingen worden hier nageschilderd door jonge schilders. Onder wie kunststudente Fang. Ze heeft het uiterlijk van een Chinees poppetje. Aan dit gangbare kopieerwerk – Van Goghs Zonnebloemen – worden door Van der Kaap abstracte en Zero schilderijen uit de jaren 60 toegevoegd. ZERO —het begin of het eind, bevrijding van vorm in herhaling, monochromie – was hier nog onbekend. Tot Fang glimmende centen op een stof plakt. Het is een replica van de centen-reliëfs van kunstenaar Jan Henderikse. Daar verschijnt ook Yves Klein als een mysterieus figuur die zijn eigen blauw creëerde. Het intense Yves Klein blauw als een oneindige blauwe lucht, bestaat in Chinese steden feitelijk niet. De luchten worden omfloerst door een laag smog als een vitrage. Het gemis aan scherpte, aan blauw, wordt hier ingevuld. Het intrigerende eindbeeld is een verwijzing naar Kleins 'Sprong in de leegte', waarin een hoofdpersoon zich uit bevrijdt in een ultiem vliegend stilgezet trucagebeeld. Wat is echt?

De telefoon is een extra karakter die berichtjes zendt. Soms is het een citaat, of iets dat zich tijdens het filmen voordoet. Zo zit de film vol spontane invallen als een Godard film. Het zal een heksentoer zijn geweest voor cast en crew om Van der Kaap hierin te volgen. Dit beaamde productie medewerkster Bernet Crucq na de voorstelling. Maar niet en public.

Beyond Index is kennelijk nooit af. Van der Kaap is alweer bezig aan een nieuwe versie. Daarin zal Pail Groot een commentaar inspreken. In alles wijkt deze film af, tot en met de titels. Als kunstenaar is Van der Kaap vrij. Dit is een opdracht van Mondriaan Fonds en Filmfonds. Gepresenteerd door producent Interakt als een bioscoopfilm van 83 min., waagt tot nu toe geen filmdistributeur zich aan dit kunstwerk als een film less ordinary.

 

Met E. was ik in het Arnhems Museum voor Moderne Kunst voor de leuke Ravage-tentoonstelling. In de beeldentuin zag ik de grote houten Appel liggen. Net zo’n Appel als de met handtekeningen vol gekalkte wereldwijd bekende Schipholappel. Die Appels zijn beroemder dan de maker: Kees Franse.

Toeval. Een week later vind ik bij het opruimen van papieren een interview met Franse. Uit 1979. Ik bezocht hem in zijn Rotterdamse atelier om daar zijn unieke verzameling naïeve schilderijen te bekijken. Franse, docent aan de Rotterdamse Willem de Kooning Academie, hechtte erg aan de naïeve schilderkunst. Helaas is hij jong gestorven (13 juli 1982, 58 jaar).

Franse was een kleine man met een beweeglijke mimiek en stem waarbij hij met zijn mond trok. Hij had zijn atelier in een voormalige kleuterschool bij de Maasbrug. Daar hing de schilderijencollectie naast, boven en onder elkaar aan de muur. Sinds hij was begonnen met schilderen, verzamelde hij naïeve schilderijen. Hij tikte ze fanatiek op de kop: ‘Zodra ik zo'n schilderij op de markt te koop zie, word ik zenuwachtig. Zo graag wil ik het hebben.’ De collectie bestaat uit twee delen: kopieën van de Stier van Potter en een bepaald stilleven.

Franse: 'Als je aan mensen vraagt op straat wat het beroemdste schilderij is dat ze kennen, noemen ze De Nachtwacht. Toch wordt dat schilderij minder vaak gekopieerd dan de Stier van Potter. Die is goed na te schilderen: aan de linkerkant de boom met die man erbij. Wat hij daar staat te doen weet ik niet. Maar op sommige schilderijtjes zie je dat hij tegen de boom staat te plassen. Het kenmerk van m’n verzameling is dat deze uniek is, niet te koop. Voor een ander is het waardeloos, niet commercieel. Ik zoek niet, ik ontmoet. Ik loop op de rommelmarkt en ontdek er ineens één. Zit er een afschuwelijke lijst omheen, dan vragen de kooplui er wel twee tot driehonderd gulden voor. Maar voor een schilderijtje dat ergens in een hoek ligt, vragen ze bijna niks. Al is het tien keer zo mooi. Ik heb er één voor 1 gulden gekocht.’

Vind je de Stier van Potter een mooi schilderij? ‘Nee, helemaal niet. De mooiste vind ik die het meest mislukt zijn. Op de echte Stier van Potter staan wilgenbomen. De bladeren zijn net aan het uitkomen. Deze naïeve schilder heeft daar bijvoorbeeld bomen in volle bloei van gemaakt. En heeft de man achter de boom achterdochtig glurend geschilderd.’

‘Op de markt kwam ik tussen kopieën van de Stier van Potter regelmatig een bepaald kitsch-stilleven tegen. Daar staan steeds dezelfde attributen op: een smal glazen vaasje met bolle onderkant en twee orchideeën. Het vaasje staat op een gepolijst weerspiegelend vlak. Links hangt een paars gordijn. Er moet een geopend bijouterie-doosje bij. Daar ligt een parelsnoer half uit. Ik heb er een stuk of twaalf van. Ik vermoed dat kitsch-schilders in de jaren 1920 begonnen met het schilderen van die gewilde attributen. Daarmee legt de ware kitsch-schilder zich toe op gemakkelijke verkoop. Hij heeft er eigenlijk geen liefde voor, werkt met handigheid. Als vakwerk komt het lelijk over. Maar sommige naïeve schilders vinden dat type stilleven zo mooi dat ze het zelf zijn gaan schilderen. Zij bezitten niet de handigheid van de kitsch-schilders. Daarom komt hun versie van dat stilleven heel mooi over. Dat is te zien aan de intensiteit, aan de liefde waarmee het gemaakt is. Als iemand met liefde iets maakt, wordt het altijd interessant om te zien. Een tekening krijgt ook iets speciaals als er aan wordt geknoeid. De schilder Saenredam – van de kerkinterieurs – stufte in zijn tekeningen. Hij kon het ook niet zo goed. Die kerken zijn ontzettend moeilijk om te tekenen; op zijn schilderijen zijn ze juist heel mooi.’

Fatale vergissing ‘Het stilleven bestaat in principe uit het vaasje met de orchidee en een gordijn. Sommige mensen vinden dit kennelijk het ultieme schilderij. Als het enige echte dat aan de muur hoort te hangen boven het dressoir. Schilders maken het na naar een plaatje, of uit hun herinnering. De één begaat de fatale vergissing het gordijn aan de verkeerde kant te schilderen. Anderen vergeten de parelmoeren ketting. Het motief op het gordijn is ook vaak verschillend. Sommigen hebben de bobbel-plooien precies nagedaan. Een goede plooi schilderen gaat niet iedereen even gemakkelijk af. Het gaat me juist om de variatie. Zo zijn er stillevens met een ander vaasje. Dan heeft de schilder gewoon een vaasje genomen wat hij in huis had. Dat gebeurt meestal uit onkunde. En herinnert iemand zich niet meer welke voorwerpen op het stilleven horen te staan.

Als zo’n naïeve schilder een stilleven van een ‘echte’ kitsch-schilder zou hebben, zou hij dat waarschijnlijk mooier vinden dan z’n eigen schilderij. Ik vind juist van niet. Je kunt wel stellen dat als Henri Rousseau le Douanier – de meest bekende naïeve schilder – het ‘echte’ schilderen had aangeleerd, hij een middelmatig schilder zou zijn. Zo zat Op de Academie een jongen die prachtige tekeningen maakte van trams in de stad. Ik vroeg hem: Kan je de Stier van Potter voor me schilderen? Na een jaar vroeg ik hem: Hoe staat het ermee? Hij zei: “Ja, het is nog niet af.”  In de loop van het jaar was het nog niet klaar. Enfin, hij heeft er drie jaar over gedaan. In de tussentijd had hij op de Academie schilderen geleerd. Uiteindelijk kreeg ik een heel gewoon schilderijtje van hem! Schilderen is een merkwaardig vak om les in te geven. Want als je een veiling zou houden van schilders die in de 19e en 20ste eeuw beroemd zijn geworden, brengen hun schilderijen miljoenen op! Daar zit ook de Le Douanier tussen, misschien wel de beroemdste. Maar hij had helemaal geen opleiding! Dus is het een idioot vak om les in te geven.’

Kijk je nog naar de verf, hoe oud het schilderij is? ‘Nee. Ik heb liever een schilderij dat me interesseert waar over tien jaar de verf van is afgebladderd dan een schilderij dat me niet interesseert, waar de verf duizend jaar op blijft zitten.

De grote houten appels zijn gemaakt van ongeprepareerd vurenhout. Het meest naturalistisch is dat ze wegrotten. Tijdens de plaatsing van een zo’n Appel vroeg een aannemer: “Maar ze beschadigen toch?!” Toen zei ik: Nee, ze beschadigen nooit. Als je een kachelhoutje doormidden breekt heb je toch ook geen beschadigd kachelhoutje? Dan heb je twee kachelhoutjes!’ Zo’n raadselachtige opmerking was typisch Franse. Een grappige man. Zo wordt hij gememoreerd. Hij had een voorkeur voor het simpele, precieze dat gemaakt is met liefde.

‘Beste allen, na een intensieve, inspirerende eerste draaiperiode beginnen we aan het tweede deel van dit avontuur. De tot dusver gedraaide beelden beloven veel. Daarom zijn we nu nog gemotiveerder, vooral omdat we weer omringd worden door een zeer getalenteerde crew en cast. We willen een aantal mensen die niet meer terugkomen bij deze draaiperiode hartelijk bedanken, nieuwe gezichten enthousiast welkom heten. De locaties in Oostenrijk en Hongarije zijn mooi en zullen ongetwijfeld iedereen inspireren. Ik wens jullie de wijsheid en kracht die tot een uitzonderlijk resultaat zullen leiden. Vooral wens ik jullie een geweldige tijd in het werk aan dit project dat mij en Martin heel dierbaar is‘ (producent Els Vandevorst in productieboekje Brimstone).
22-11-2015, Hongarije. Het hotel, waarin een deel van de cast en crew logeert, kijkt uit op Szilvásvárad (2000 inwoners) in de provincie Heves. Dit dorp is vooral bekend om zijn Lipizzaner paarden.
Het heeft de dag ervoor hard geregend, vandaag is het koel, helder weer. De zon schijnt, de lucht is koud blauw met een wit wolkje. Geen zuchtje wind. Prachtig weer voor het draaien van het tweede deel van de western Brimstone.
Bij hoge uitzondering mag ik een paar dagen met Els Vandevorst mee naar de set in Domaháza. Voor het hotel staat een busje met chauffeur te wachten. Het is een uur rijden naar de set. We zijn telefonisch gewaarschuwd door productie coördinator Milou van der Kolff dat het modderig zal zijn. Weinig tegenliggers op de weg met vele bochten en hobbels, langs heuvels en dalen die eindigt in een zandpad, een modderbrij. De autobanden glijden er in weg. Je (berg)schoenen zakken diep weg in de kleffe grond. Els, altijd op hoge hakken lopend, draagt nu bergschoenen.
Verderop de basis. Rubberen en ijzeren platen vormen een geïmproviseerd pad, langs containers en caravans voor cast en crew. Vanuit een catering-bus komen walmende paprikageuren je tegemoet. Een caravan is het productiekantoor. Hier maken mensen lange dagen. De sfeer is hectisch, chaotisch. Vermomd in dikke Michelin jassen en modderlaarzen lopen ze in en uit met telefoons, papieren; je hoort Nederlands, Engels, Duits, Hongaars.
We banen ons een weg door de modder richting set. Van ver is een puntdak en kruis te zien van een sobere, groen-grijs geschilderde houten kerk. De replica is in ‘Hongaarse stijl’ gebouwd met dikke balken, alsof de kerk eeuwig mee moet gaan. Waarom is de kerk niet wit? “Juist groen,” zegt production designer Floris Vos die in de gaten houdt dat er ‘geen foutjes, storende dingetjes’ in het beeld sluipen. Hij is meestal bij de opnamen, wanneer ‘iets’ voor het eerst in beeld komt. Volgens hem is de set dresser (Marc Hammel) alleen niet genoeg. In het kerkinterieur staan houten banken, geverfd in een lichtgroene ‘icoon’ kleur: ‘Zijn lievelingskleur’, weet Els.

Op deze dag wordt de scène in en om de kerk uit Hoofdstuk 1 opgenomen. Uit het scenario:
EXT. KERK – DAG
In vogelperspectief zien we hoe de kerk volloopt, alsof God zelf op de gemeenschap neerkijkt.
INT. KERK – DAG
Blijkbaar is een nieuwe dominee een attractie van formaat, want de hele gemeente is op z’n zondagse best naar de kerk toegestroomd. In de houten banken zit iedereen frisgewassen en met nat gekamde haren te wachten op de nieuwe dominee. Sam speelt met het psalmenboek en laat deze net vallen als de dominee (The Reverend) zijn entree maakt.
Liz bukt om het gevallen boekje op te rapen en ziet niet hoe de dominee kalm door de kerk naar de kansel loopt. We zien hem steeds van achteren. Zijn verschijning boezemt zichtbaar ontzag in bij de kerkgangers, zo te zien aan hun gezichten. Als hij de kansel opstapt, is het muisstil.
Liz ziet hoe Sam met open mond naar de nieuwe dominee kijkt. Het achtjarige meisje heeft nog een vieze mond van het eten, dus Liz pakt een zakdoek, maakt deze met haar lippen nat en veegt Sams mond af.
THE REVEREND
Beware of false prophets, which come
to you in sheep’s clothing, but inwardly,
they are ravening wolves.
Dit is het begin van de film, waarin de hoofdpersonen Liz en de Reverend worden geïntroduceerd. Liz leidt een gelukkig leven met weduwnaar Eli (William Houston) en zijn twee kinderen Sam (Ivy George) en Matthew (Jack Hollington). Ze is vroedvrouw. Tijdens deze scène wordt zij geconfronteerd met de nieuwe dominee die de gelovigen met een donderpreek overlaadt.
Als de kerkgangers de kerk verlaten, slaakt één van hen – een jonge, hoogzwangere vrouw Abigail (Charlotte Croft) – een kreet. Waarop zij de kerk wordt ingedragen, begeleid door haar moeder Ruth (Sue Maund) en man Nathan (Bill Tangradi). Ze wordt bijgestaan door Liz met haar pleegdochtertje Sam. Sam is Liz’ stem, Liz kan niet praten. Er gaat iets niet goed bij de bevalling; er moet een keuze gemaakt worden tussen de moeder of het kind. Ruth, de moeder beslist hierover.
De kreet van de Engelse actrice Charlotte Croft in haar rol als Abigail wordt die dag en de volgende nog vaak gehoord. Haar panische schreeuw echoot door de bergen, is in de verre omtrek te horen. Maar goed dat hier geen mensen wonen, anders hadden ze verontrust alarm geslagen.
Er bevinden zich vijfenveertig figuranten en tachtig crewleden op de set. De figuranten gedragen zich kalm. Er zijn vele in het zwart geklede mannen met woeste baarden tussen. Sommigen mennen paard en wagen, anderen zitten op houten karren, terug in de geschiedenis.
Het eerste kraanshot wordt gedraaid, de camera hangt ver boven de kerk. Als de opnameleider met een megafoon om stilte vraagt, weerklinkt vooral zijn stem. Het is hier superstil. Geen vliegtuig komt over, geen zoevend geluid van auto’s op een snelweg in de achtergrond.

Filmen is stilte, wachten, draaien, opnemen, herhalen, repeteren. Het is op zich een prestatie dat acteurs tussendoor niet worden afgeleid, in hun rol weten te blijven. De kleding, de make-up, het kapsel helpt hierbij. Deze wordt aldoor bijgewerkt door snelle make-up assistenten. Overal is iemand voor: mensen die paarden regelen, het vervoer, runners, elektriciens, managers. Er is zelfs een nurse coordinator. Twee costume supervisors uit Berlijn zorgen voor de kleding. Je ziet ze regelmatig moddervlekken van de lange jassen, rokken afschuinen.

De figuranten-kerkgangers – mannen, vrouwen, kinderen – dragen zwarte kleding, laarsjes, kapjes, hoeden, wijde rokken, lange onderrokken. Opvallend somber, elegant en functioneel. Costume designer Ellen Lens vertegenwoordigt haar vak goed in gele jas en lange zwarte laklaarzen. Zij vertelt dat vier Nederlandse en Duitse kleermakers kleding genaaid hebben. Om de kleding er niet artificieel, echt te laten uitzien is deze soms verweerd en versleten gemaakt door textile artists uit Berlijn.
Ellen: ‘Ze werken als alchemisten met pruttelende pannen waarin textiel, kleding gedoopt wordt.’ Van sommige kostuums zijn meerdere kopieën, voor het geval ze onbruikbaar zijn geworden.
Veel kleding is afkomstig van het befaamde kledingverhuurbedrijf Sastreria Cornejo in Madrid. Het bedrijf is volgens Ellen ook ‘heel goed’ in accessoires die ze voor Brimstone kon gebruiken: ‘Ze hebben een geweldige voorraad laarzen, hoeden en riemen. In het Calvinisme mag niet veel aan tierelantijntjes. Een rok is een rok en een blouse een blouse. Maar ik denk dat ieder mens toch wil versieren, decoreren. Mutsjes hebben we weggelaten omdat het tijdsbepalend is. Ik houd er rekening mee met hoe de structuur van de stof in beeld overkomt. Omdat ik met zoveel donkere kleuren werk, is het nodig structuur aan te brengen, dimensie te geven. Smokwerk, strookjes, kantjes, plooitjes, naadjes, knopen zijn er bewust aangezet om het los uit te laten komen in het beeld.’
Dat Ellen heel bewust karakters aankleedt, blijkt wel als Els aan haar vraagt of ze een jurk voor haar wil ontwerpen voor de filmpremière. Ellen: ‘ik bedenk altijd kleding voor karakters. Als ik een film zou doen met een producent in de hoofdrol en jou hiervoor als referentie gebruiken, kan ik feilloos je kledingkeuzes vertalen’.

Guy Peace draagt zijn dienstkleding, een lange, zwarte jas. Met armen, handen op de rug loopt hij rondjes om de set. Komt dan op Els af om voor een praatje. Ze hebben het over de extra benodigdheden voor zijn rol. Zo bespreken ze of zijn bruin getinte contactlenzen – nodig voor een donkere uitstraling – goed bevallen. In zijn gezicht en hals heeft hij littekens - net echt, alsof langs zijn hals is gesneden –  die zijn aangebracht door het special effects team.

Daarnaast heeft de Australiër geleerd Engels te spreken met een Nederlands accent van een accent-coach uit Los Angeles (‘de beste’, volgens Els). Pearce laat blijken zich in de negentiende-eeuwse periode te verdiepen; zo verwondert hij zich er over dat mensen hebben kunnen existeren, gezien het zware leven dat ze hebben geleid. Om daarna over te gaan op de hedendaagse gym in het hotel die hij wil gebruiken, maar dan wel alleen. Het is even wennen aan het Hongaarse leven; als hij iets vraagt aan bewoners, dirigeren ze hem steeds ergens naar toe. Zegt hij dan niet: ‘weet je wel wie ik ben?” Pearce: 'Dat helpt helemaal niet.' Buiten dat vindt dat hij op den duur niet teveel slechte karakters moet spelen, dat is slecht voor zijn imago. Na het gesprekje gaat hij in zijn Brimstone filmstoel zitten. Net als Martin Koolhoven die bij deze scenes in zijn regisseursstoel zit, kijkt en overlegt met Rogier Stoffers. De cameraman is vrijwel onzichtbaar met grip-assistenten om zich heen.

Er wordt wel beweerd dat een producent het rustiger krijgt als de draaiperiode zover is. Dit gaat niet op voor Els Vandevorst. Zij is aldoor op de set, haar telefoon is haar kantoor. Als ze op deze stille plek bereik heeft, voert ze gesprekken met managing directors van Film Finance in Londen, de completion bond. Het tijdsschema wordt door hen nauwlettend in de gaten gehouden.
Terwijl Els belt en belt, wordt een rijer gedraaid van kerkgangers die de kerk uitlopen. Het licht veroorzaakt lange schaduwen. Opnieuw klinkt de schreeuw van de zwangere vrouw Abigail in het rijtuig. Daarna een close up van Liz die opgeschrikt wordt door de schreeuw. De Italiaanse fotograaf Philippe Antonello maakt ondertussen stills.
Na een lange draaidag worden die avond flessen Hongaarse Sauvignon aangerukt aan tafel in het hotel-restaurant met Martin Koolhoven, production designers Floris Vos, Maarten Piersma, Els en ik. Het gesprek begint over het buffet (‘je kunt je toch niet voorstellen dat mensen uit de omgeving hier uit eten gaan!’ roept Koolhoven lichtelijk verontwaardigd). En gaat dan verder over voor-en nadelen van filmen in Hongarije. Als de Belgische Els Rastelli (script-continuity) zegt dat ze uit ervaring weet dat met Roemenen goed te werken is, reageren regisseur en producent verrast: filmen in Roemenië is hen juist afgeraden.
Vaak leiden cast en crew tijdens zo’n opnameperiode zo’n afgeschermd leven, dat het lijkt of de gebeurtenissen in het nieuws aan ze voorbijgaan. Hier niet. De terroristische beschieting in Parijs vormt de aanleiding tot een discussie over toeval en voorbestemming. In de pers zijn verhalen verschenen over mensen die op het nippertje aan de beschieting zijn ontkomen. Zo was er een verhaal over een man die zowel 9/11 in New York als ‘Parijs’ had overleefd. Zou je op zo’n moment in God geloven of is dit toeval? Hoewel die toevalligheden altijd gebeuren, maar op die momenten pas echt opvallen, ben je toch geneigd te denken: Is er (n)iets meer dan dat? Els gelooft in voorbestemming.
Vervolgens begint Martin een rede te houden over oorzaak en gevolg. In de lobby zet hij zijn rede over de toekomst voort. Hij legt uit wat de oorzaak zal zijn van de toekomstige ‘big bang’. Geleerden hebben het aangetoond en voorgespeld. ‘Natuurlijk’ wil hij hier een film over maken.
Dit is een kans hem te vragen waarom hij nu deze film maakt waarin religie een rol speelt. Hij noemt het een ‘spannend verhaal’ en verlegt het naar Spoorloos. Hij vindt dit tv-programma niet interessant, omdat de kijkers niets komen te weten over de gezochte persoon, wat hij heeft meegemaakt, doorleefd: ‘als je dat kunt volgen, wordt het pas echt interessant, spannend.’

Spannend verhaal ’Koolhovens’ uitleg over het ‘spannende verhaal’ als motief komt overeen met het antwoord van scenarioschrijfster Mieke de Jong (toen ik haar eerder vroeg welke betekenis Brimstone nu kan hebben). Al vond ze dat ze dit niet voor hem kon beantwoorden, zei ze toch: ‘ik zou zeggen: voor het plezier van film maken. Een film als Brimstone is een regisseursfilm. Hij schept zichzelf voorwaarden dat te laten zien. In dat opzicht denk ik dat je in het verhaal van Brimstone niet naar maatschappijkritische of filosofische waarheden moet gaan zoeken. Hij heeft een goed verhaal willen vertellen en dat is dit geworden. Hij is bezig met verhalen vertellen. En niet – wat hij natuurlijk ook heel goed kan – allerlei bespiegelingen, filosofieën en ideeën te verkondigen. En misschien is dat maar goed ook!’

Waarom goed?
‘Omdat het dan wel eens een heel moralistische film zou kunnen worden; drammerig, belerend. Dat zou je ook niet willen. Misschien zegt hij: ik heb het er wel in zitten, alleen zo subtiel, dat het niet opvalt. Natuurlijk beweert hij iets over religie in de film. De religie is zodanig neergezet, zo stellig en knettergek, dat je daar niet heel serieus over na hoeft te denken.’
Zeg je soms: het heeft zo’n afstand dat het bijna komisch absurd kan zijn?
‘Niet zozeer komisch. Hij schetst een zodanige vorm van religie…natuurlijk kun je zeggen, het is een soort IS wat daar gebeurt. Ik denk niet dat hij dit wil vertellen, maar weet dat niet precies. Toen wij begonnen, bestond IS in onze ogen nog niet, daar hebben we het niet over gehad. Maar wel over hoe de greep van godsdienst je in bezit kan nemen. Veel vaker hadden we het over de karakters. Over dat als je op de vlucht slaat, wat je dan tegen kunt komen, er voor over hebt. Hoe ver Liz daarin gaat, of je kunt geloven in wat zij doet en wat al niet meer, zoals: wanneer wil je liever dood, wanneer toch doorleven?’
Dit zijn psychologische beschrijvingen, baseer je je op geschiedenissen?
‘Misschien heeft Martin wel ergens iets gelezen, maar daar hebben wij het niet over gehad. Het is het dagelijkse leven van een scenarist te kijken en te denken: geloof ik dit allemaal? Zal dit karakter dit kunnen doen? En je daarbij bedenkt: kan het nog mooier, beter, veelzeggend gebeuren? Hoe haal ik er het meeste uit in de scène? Dan is het Martin die het zo indrukwekkend mogelijk maakt in de actie, het geweld en het verloop. Ik probeer dat op psychologisch gebied.’

Dinsdag. Het heeft gevroren. Els is moe. Er is al zoveel gedraaid, het is zo’n lange draaiperiode, er zijn zoveel problemen geweest en nog steeds… Als we naar de set vertrekken met Els en Niko Post in het busje, voelt Niko zich niet lekker. Hij wordt onderweg weer door iemand van de completion bond gebeld. Els aan de telefoon. Dit keer gaat het over de filmposter, een foto shoot en een verschil van mening met de sales agent.
Het is herfstig winterlicht. Op de set worden de kerkinterieur-scènes gedraaid waarin Abigail moet bevallen. Hierin is een special effect toegepast van een mechanisch babyhandje dat op afstand subtiel in beweging kan worden gebracht.
Naast de kerk bij de geluidsopnameleider vanachter het mixpanel, kijken we naar het scherm en horen de scène via de koptelefoon. De figuranten-kerkgangers staan ondertussen bij de kerk te wachten. Zodra het pauze is, gaan ze roken en sms’en. Het is een surreëel beeld, zo’n glanzende Ik-telefoon in de handen van een vrouw in strenge kleding. De catering serveert ondertussen een lunch, draagt ladingen Hongaarse worstbroodjes aan.

American Gothic Els praat met fotograaf Philippe over de foto shoot. Hij heeft het idee om het American Gothic schilderij van de boer met hooivork en zijn vrouw te gebruiken als inspiratie. Zowel de kleding, de houding, de blik van de acteurs komen aan bod voor de publiciteitsfoto’s.
Het bleke gezicht en kapsel – omhoog gestoken vlechten – van actrice Dakota Fanning wordt intussen bijgewerkt door de make-up. Ze is gekleed in een jurk-jas, die voor haar is gemaakt door Pelger & Van Laar in Amsterdam, specialisten in operakostuums. Aan alles is gedacht. Zo is de stof gesneden met een ronde mouw, waardoor ze veel bewegingsvrijheid houdt.
Om haar heen jagen kinderen, gekleed in zwarte pakjes, achter elkaar aan, rollen in het gras, hebben de tijd van hun leven.
Overtuigend is de kind-actrice Ivy George in de rol van Sam. Het Amerikaanse meisje in een lang, perfect gestreept jasje – is met haar familie George – vader, moeder, broer, zus – op de set. Het gezin reist met haar mee, leeft van haar film- en televisie-inkomsten. De ouders geven de kinderen onderwijs. Terwijl Ivy’s moeder Christa de kerkinterieur scène buiten via de monitor nauwlettend volgt, vertelt ze dat niet alleen Ivy, maar ook haar broer acteertalent heeft. Het is niet op te maken of ze zo’n fanatieke moeder is die haar kind als kindsterretje wil pushen, zoals actrice Anna Magnani in haar onvergetelijke rol in Bellissima (1951) van Visconti.

Vele shots worden in één keer opgenomen. Voor Stoffers is het prettig werken. Rogier: ‘Op Amerikaanse sets geldt, hoe meer shots je hebt, hoe beter het is. Daar draaien ze honderd dingen. Dan vraag ik: “weet je zeker dat je dat wilt hebben?” Heel vaak heb je daar als cameraman geen invloed op. Martin en ik hebben juist het tegenovergestelde, namelijk dat je alleen wilt hebben wat je in je hoofd hebt, er verder niks bij hoeft.’
Tijdens het wachten maakt geluidstechnicus Kasper van Wieringen een foto van Els tussen de figuranten. Daarna deelt hij pepernoten uit. Hij moet wel wat overhouden voor Guy, zegt hij. Dat Pearce ineens zo op ‘Dutch goodies’ valt, is op de filmset een smakelijke roddel. Ver voordat de gossipbladen in de gaten kregen dat Carice van Houten en Guy Pearce sinds de opnamen in Duitsland samen iets moois hebben. Ze zijn aan elkaar voorgesteld door Els, natuurlijk Els.
Maar dan loopt de regie uit. Els wil zich er niet mee bemoeien, de regieassistent en productieleiding moeten hier voor zorgen. Zodra de zon ondergaat achter de bergen wordt het echt koud. Als Els en ik van de set weglopen, komt Nico haar tegemoet: hij heeft weer een akkefietje waar hij haar dringend bij nodig heeft…
De volgende dag rijdt een oudere Engelsman in het busje mee naar de set: Chris, een coördinator van de completion bond die vanuit Budapest – waar hij woont – naar Szilvásvárad is gereisd om poolshoogte te komen nemen. Hij lijkt niet echt goed voorbereid op een bezoek aan de set in zijn regenjas en normale schoenen.
Zodra hij in het busje zit, begint hij memoires op te halen uit de tijd dat hij met de Amerikaanse acteur George Segal in Praag was blijven steken tijdens de Praagse Lente in 1968. Ze hadden de opnamen moeten stoppen van de oorlogsfilm The Bridge at Remagen (1969), over de verovering van de brug bij Remagen in Duitsland in 1945. Omdat ze niet op de oorspronkelijke plek mochten filmen, waren ze juist naar Tsjechoslowakije uitgeweken waar net zo’n brug aan de Moldau lag. Helaas. Het gevolg was dat hij en Segal dagenlang doorbrachten in een Praags café en uiteindelijk met cast en crew als ‘staatsgevaarlijk’ het land waren uitgezet.
Hij verspreidt echter zo’n halitose, dat we verder geen vragen meer durven te stellen naar aanleiding van zijn – op zich – interessante verhaal dat weer bewijst hoe raar het kan lopen in de film. Hoe ze de film toch afmaakten komen we dus niet te weten van Chris, die directeur is geweest van de filmstudio in Budapest. Daar zullen de Brimstone opnamen worden voortgezet in december. In het busje rijden we terug naar Budapest waar hij wordt afgezet.

Ik vlieg terug naar Amsterdam met de jongens van de special effects. In hun tassen dragen zij onder meer de namaakbaby mee. Op het vliegveld komen we de actrices Charlotte Croft en Sue Maund tegen, zomaar in het wild. Een raar gezicht die twee ineens in hun ware gedaante te treffen. In kleurige kleding staat Charlotte op de luchthaven te zwaaien. Terwijl we haar de afgelopen twee dagen in haar rol als Abigail veelal in close up met een bleek, pijnlijk, vertrokken gezicht gezien hebben en haar vele angstaanjagende kreten horen slaken. Als het zo’n opluchting geeft haar zo vrolijk lachend te zien, moet haar scène toch wel als een nachtmerrie op me over zijn gekomen.
(voorpublicatie boek over Els Vandevorst).

 

Dit stukje over Peter en de film De man die de wereld wilde veranderen, begint met de voorstelling van de zanger en komiek Sven Raske in de kleine zaal van het Concertgebouw. Toen Raske het lied: 'In einer Zeit, die nun vergangen ist lebten wir schon zusammen, sie und ich' van Bertolt Brecht inzette, herkende ik het lied zoals ik het voor het eerst door mijn moeder had horen zingen. De licht valse toon had me als kind getriggerd: wat zingt zij? Jawel, zij zong liederen uit de Dreigroschenoper bij de wasmachine, staand naast een bak kolkende grijzige massa waswater. Het herinneringsbeeld van zwoegend de was doen, in combinatie met de fonkelende tonen van haar stem, geeft betekenis aan de rauwe teksten uit de Dreigroschenoper. Het gezang gaf glans, het waswater en de slovende moeder was dof. Ik wilde mijn moeder horen zingen, zo’n geluksmoment meemaken. Maar haar niet zien als sloof. Aan herinneringsbeelden zitten vaak rafelranden: het schoonheidsplaatje is nooit perfect. Zo ervaar ik het.
Het lied nam me mee terug naar de keuken van het ouderlijk huis. In Oosterbeek. Daar ging het om. Want twee dagen later zag ik in Crea De man die de wereld wilde veranderen over Peter Westerveld. De film gaat over Westervelds grote droom de ‘verwoestijning’ in Oostelijk Afrika op te willen lossen. Eén enkele man die een uitgestrekt, uitgedroogd gebied tot leven wil wekken, is als het gevecht van David tegenover Goliath. Slim was hij en ingenieus; hij werkte zich letterlijk dood aan zijn plan de woestijn leefbaar te maken.

Peter was een vriend uit Oosterbeek uit een ver verleden. De vriendschap duurde maar kort. Toch was die tijd beslissend. De puberteit beleefden we in de jaren 1966-’70 als groep. Op feestjes draaiden we singeltjes van The Swinging Bluejeans, The Beatles, The Rolling Stones, droegen korte rokken, popperige jurkjes, paarse truitjes, witte kousen. Wat opviel was dat meerderen idealen koesterden, discussies voerden met ouders over de Vietnamoorlog, waarbij de ouderen ‘de’ Amerikanen’ verdedigden die met het Airborne-leger Oosterbeek hadden bevrijd. Het dorp was net bijgekomen uit de verlamming van de Slag om Arnhem.

De Westervelden hadden tot aan rond 1960 in de Belgische Congo gewoond. Willem, de oudste zoon, noemde dit vaak hartelijk lachend ‘de gouden onderbroeken tijd.’ Hun moeder droeg Chanel–achtige mantelpakjes, haar donkere haar was ingenieus hoog opgestoken. Hun vader werkte in België en kwam alleen in de weekenden thuis. In één weekend had hij de voortuin omgeploegd en met heide beplant. Want, zo zei hij: wat moet je met al dat gras? (De Westervelden hielden zich met grond bezig; Willem zou fysische geografie studeren, Peter geulen graven in Kenya).
Willem, Peter en jongste broer Frans-Maarten hadden een zeilboot aan de Rijnoever. Daar lag ook het omgebouwde landingsvaartuig van mijn vader waarmee hij in 1963 de Nijl had afgevaren, bepaald uitzonderlijk. Het landingsvaartuig met de Evinrude motor was log. Dus zeilden we soms met Willem en Peter mee in hun lichte zeilbootje Onkruid naar het grindgat bij Arnhem om aan te leggen en te zwemmen. Al deden sommigen niet mee. Je kon de ziekte van Weil oplopen, waarschuwde mijn zwager Bob aan de kant. Op de heuveltjes vol klaver rondom het grindgat hingen we rond. Eén keer heb ik daar talloze klavertjes vier gevonden.
Op een avond, toen ik me op de fiets door Peter op zijn Puch de helling van de Annastraat liet opduwen, begaven mijn remmen het. Ik vloog de Utrechtseweg op. De grote schrik op Peters’ gezicht zie ik voor me. Later hingen we buiten in het donker bij een feestje rond. Daar scheurde ik mijn bovenbeen open aan een stuk prikkeldraad. Daarna was het uit, mét litteken.
Van Peters missie was in die tijd nog weinig te merken. Al zaten er de groep wel jongens tussen die precies wisten wat ze wilden. Zo zat er een goede verkoper tussen. Hij kon een pick-up verkopen die het alleen goed deed op één nummer van de Lovin’ Spoonful. Hij wilde verder in de nog onbekende wereld van de computer. Er waren ontwikkelingswerkers bij die idealen hadden de wereld in te trekken, te verbeteren. En zij die de kunstacademie volgden, zoals mijn broer en oudste zus. Peter ook, uiteindelijk. Nadat hij zich ook in Amsterdam had gesetteld, volgden ’s avonds vaak eindeloze discussies over kunst die ik knap saai vond.

Toen Willem omkwam bij een ongeluk leken alle idealen ineens voorbij. Na zijn begrafenis reed ik met Peter terug in de tram naar Amsterdam. Ik kon niet met hem praten. Want er zijn dingen die kun je niet zeggen (Els Pelgrom gedicht).
Veel later hoorde ik Peters stem ineens in de kamer via de radio in een reportage uit Kenya. Hij had daar een safari-bedrijf. 's Nachts, rijdend door het gebied, reden ze een beest aan. Peter ging helemaal over de rooie. Ik realiseerde me hoe gevoelig hij eigenlijk was. Dat was het laatste wat ik van hem hoorde. Ik wist niet waar hij mee bezig was, tot de zo betrokken Anne Marie Spoek advies vroeg over zijn nalatenschap.
Daar is Peter Westerveld weer, nu op film als oudere man. Als ik hem zie lopen, schiet een flitsbeeld van vroeger tevoorschijn op het hockeyveld. Herkenbaar aan de lange, smalle benen, alsof ze net te snel waren gegroeid, het éne been opgetrokken.
Op een – nu legendarische foto – zit hij hurkend, lang, krullend haar – speler van het voetbalteam bij een wedstrijdje, georganiseerd voor Clara’s verjaardag op de hei. De hele groep deed mee, in 1969.
Nu zie ik Peter lopen door het Afrikaanse woestijngebied, hoor zijn idealen verkondigen. Gemakkelijk was/is hij niet in de omgang. Maar toch ook aardig, zoals hij tegen de Kenyase kinderen praat en hoe hij met zijn hond omgaat. Hij was een persoonlijkheid geworden.
In de film vraagt een Kenyaan aan hem: ‘Waarom doe je dit werk? Waarom wil je ons land verbeteren? Ik doe het voor mijn land, zodat mijn koeien kunnen grazen en we te drinken hebben, maar jij?’ Peter reageert: ‘Omdat ik hier ben geboren.’
Verlangde hij naar zijn kindertijd, naar het behoud van het land, zoals het was, waarin hij zich als kind gelukkig had gevoeld? Zoals ik er naar kan verlangen de stem van mijn moeder nog eens in het echt te horen zingen, het gevoel van geluk dat door je heen stroomt opnieuw te beleven? Dat sentiment kan de aftrap zijn om de wereld te willen veranderen.
http://www.human.nl/2doc/2016/de-man-die-de-wereld-wilde-veranderen.html

Van de vrienden van vroeger kun je een kwartetspel samenstellen. Later verbond ik ze als aan een ketting. Die ketting brak bij de vroege dood van Willem. Er viel een schakel uit, de ketting was niet meer aaneen te rijgen.
Bij de begrafenis van Hans kijk ik naar zijn levenloze lichaam. Het ligt op een plank, in doeken gewikkeld. Hij lijkt een Christusfiguur, van zijn lijden verlost. Het tafereel doet ook denken aan Rembrandts schilderij de Anatomische Les. Je ziet de contouren van zijn lichaam in het doek. Er liggen bloemetjes op. Het lijkt of hij elk moment het doek van zich af zal trekken, rechtop gaan zitten op de houten plank, vragen: ‘Wat is hier aan de hand?’ met die beetje lijzige stem, die altijd becommentarieerde. Soms met een cynisch lachje.
Een mooie jongen, lenig ook. Een vader had hij niet. Wel een moeder en zus, later een vrouw, een zoon, vriendinnen, een vriendin. Hij was altijd al goed in het versieren. We hebben veel met elkaar meegemaakt. Met de dood dringt het besef van vriendschap pas goed tot me door. Ik heb de vriendschappen niet gekoesterd. Dat is te betreuren. De vriendschap eindigde ergens. Zonder opzet, het ging gewoon zo.
Bij de begrafenis van René vorig jaar vertelde ik over een roos. Opkijkend, keek ik recht in het gezicht van Hans tussen de mensen die in de aula verzameld waren. Maar als ik nu zeg dat dit de laatste keer was dat ik hem zag, reageren vrienden, familie: ‘Maar hij was er niet!’ Toch was het zo. Zag ik soms iets anders? Het is me wel eens verweten dat ik de dingen anders zie/beleef dan ze waren of zijn.

Na Hans’ begrafenis, wanneer ik naar zijn zoon kijk, lijkt het of Hans weer even tevoorschijn komt, de slender verschijning. Hij is te zien op die enige foto die ik van hem maakte, in Frankrijk. Hij steekt een straat over. Hij draagt een Borsolino hoedje op z’n hoofd. Tijdens die vakantie met Paul hadden we een eind gereden. We streken op een terras neer. Hans zei: ‘Geef mij maar een pil…’ Voordat hij 'pilsje' kon zeggen, viel hij flauw. We schrokken toen hij zomaar onderuit ging. Was dit achteraf gezien het eerste symptoom van zijn suikerziekte die later pas echt de kop op stak?
We woonden ‘allemaal’ een tijdje in het huis ‘van’ Maarten in de Utrechtse Schoolstraat. Opnieuw een kring van vrienden. Ook Ida woonde er, m’n beste vriendin van vroeger, die al eerder is heengegaan. Denkend aan Hans, zie ik haar weer terug. En Peter en Willem, die hem voorgingen. Waar zijn ze? Zo vroeg weg gegaan, verdwenen.
Het is mooi als je elkaar kent van vroeger. De beste tijd eigenlijk, in de puberteit en daarna. Wankelend een weg vindend. Een mening vormend. Als alles nog de eerste keer is. Dwalend in gedachten over de vrienden van vroeger, hoor ik Ida’s lachje. Zie ik Hans terug op het hockeyveld, en Peter. Van die momenten dat je echt naar elkaar kijkt, op afstand, in beweging. Peter speelde in de achterhoede, de verdediging, Hans ook. Niet echt fanatiek. Jongens, waar je als meisje ('Meisjes A') verliefd op kon worden. Het lijkt zo nonchalant. Terwijl het moment er echt veel toe deed.
Onderling werd er gepest, over elkaar gekletst. Maar het leidde niet tot echte problemen. Anders wel met de ouders, het generatieconflict van eind jaren ’60. In de meeste gezinnen waren ontbrekende, afwezige vaders. Wel moeders, huisvrouwen die nog geen carrière maakten, maar afwachtten wat zou komen. Met welke vrienden hun zonen en dochters thuiskwamen. Of ze hun huiswerk wel maakten. Met wie ze vreeën. Op tijd thuis waren.
Achterop de Puch van de jongens op zaterdagavonden feestjes af in de buurt…Wietze wist altijd wel waar ergens een feestje was. Op die feestjes kwam je weer andere groepjes tegen uit de Arnhemse omgeving, Schaarsbergen, de Hoogkamp. Overal vormden zich groepjes, de ene ‘hoorde’ niet bij de ander. Soms was er overloop. Hier en daar vormden ze een popband. De groep van de Graaf van Rechterenweg heette None. Hans was drummer. Don zong Teach me to love in de Arnhemse Kameleon. De naam None stond overal op de muren in de straten. Daar had Wietze voor gezorgd.
Een oude agenda gebruikte ik die tijd als dagboek. Later heb ik die weggedaan. Jammer, maar ik ben het toch echt niet vergeten.
De vriendschap is ontstaan en verbroken, ontstaan en verbroken. Ik heb de vriendschap niet gekoesterd, nu hecht ik er aan.
Daar ligt Hans. Je dood brengt me naar Willem, Peter, Ida, Milosch, Hanneke, vrienden en vriendinnen. Het is herfst. De bladeren worden geel, de dagen korter. Het wordt stil. Vrienden waren we, schreef Nescio.

 

Twee vrouwen staan bij het Filmmuseum Eye in de rij voor het Woody Allen retrospectief dat daar tot 9 september wordt gehouden met maar liefst 30 films.

‘Woody Allen is eindelijk volwassen’, zegt de ene vrouw tegen de andere vrouw.

‘Hoezo?’ reageert de andere. ‘Dat staat in de Filmkrant.’

‘Wat betekent dat, dat hij al die tijd nog een kind was?’

‘Nee, dat staat er niet, maar wel dat in zijn laatste film Irrational Man de vrouw niet meer de baken in zee is, maar even irrationeel als de man, om zo te zeggen.’

‘Huh, ik dacht dat die film ging over de rechtvaardiging van een moord in de beleving van een filosoof, zoiets…’

‘Nou, dat kan zo zijn, maar in de Filmkrant staat dat die filosofie-professor zich in een existentiële crisis bevindt en verlossing zoekt in de liefde voor een studente. En dat in zijn films de karakters van onbeholpen mannen worden bestraft voor hun eigenliefde…’

‘Huh, ik vind anders die vrouwen in zijn films ook nogal vaak onbeholpen…Dat is toch juist het humoristische, het komieke…’

‘Oh nee, het is bloedserieus, in dat stuk komt echt geen grap voor.’

‘Nou, als je ’t mij vraagt worden zijn films gewoon steeds beter. En gaan ze over de onbeholpenheid van het leven, van relaties, eindigen ook altijd bitter-zoet…Volwassen?! Praktisch gezien moet je dat wel zijn als regisseur, omdat er van alles op je afkomt. Maar goed, kijk naar Interiors!'

‘...Over hoe een labiele moeder de mythologische perfectie van het gezin ontkracht.’

”Huh? Een moeder die door haar man is verlaten en die zich vastbijt in de esthetische perfectie van haar interieur, daarin haar dochters in de ban houdt?’

‘Ach, ’t zijn maar woorden, ’t is maar hoe je het benoemt.’

‘En de stuntelige, breekbare karakters die Mia Farrow speelt dan, afgezien van haar fantastische rol in Broadway Danny Rose als Tina Vitale, vriendin van een maffioso… ‘

‘Fantastisch?! Er staat juist dat haar zachtaardige karakter niet opgewassen is tegen de roddelende Italiaans-Amerikaanse sloerie.’

‘Ach, in die rol bewees ze juist dat ze zo’n goeie actrice is! Met die prachtige dialoog van Danny, waarin hij haar vraagt of ze zich nooit schuldig voelt, zij dit ontkent, en hij zegt: 'Ik voel me altijd schuldig, zelfs over het feit dat ik me schuldig voel!'

‘Maar daarin is Danny toch een irrationele man?’

‘Ja, misschien, maar hem dan zo benoemen? Ik denk eerder aan Danny terug als een charmant, aandoenlijk impresario….Trouwens, de rol van de bemoeizuchtige, kibbelende zus in Radio Days…weer een ander type vrouw, als je het zo wilt zien.’

‘Die zus-figuur komt niet in het stuk voor. Maar wacht eens,  hee, is hij dat niet zelf, daar, in de rij? Laten we ’t hem zelf vragen! Hey, Mr. Allen, welcome to Amsterdam! May I ask: do you have the idea you’ve finally become an adult?’

W.A.: ‘Sorry, can you repeat that? I’m a bit deaf.

You’re finally an adult, it says in a Dutch film film paper.’

W.A.: ‘Ow, your language sounds rather strange to me. Besides, I never read the critics, especially not the film studies that start off with a presumption, where bits and pieces have to be filled in. Even though they don’t fit right, they are seemingly justified. This presumption about me being this or that….I find rather boring, really. Though I like the idea of both the child and the adult. Like the scene in which I had several children in a school class tell who they are and what their profession is. The comedian’s task is being funny, amusing. And there’s beauty in innocence, as in young people.

‘It doesn’t mention that. It says women have become as irrational as men in your films.’

W.A : ‘So, what’d you think?’

‘We aren’t so sure.’

W.A.: ‘Well, I’d say, trust your own reasoning, and have a swell time!’

 

 

Na jaren bracht ik een geleend boek (van Camus) terug van de schilder Jan Grotenbreg. Ik gaf het boek af op zijn adres in de Amsterdamse Zomerdijkstraat, in het complex atelierwoningen. In dit gebouw is ook mijn geboortehuis. Het ziet er (gelukkig) nog net zo uit als vroeger. Het is een rijksmonument.

In die vertrouwde omgeving heeft Grotenbreg zijn atelierwoning bovenin het gebouw. Vanaf zijn balkonnetje op het zuiden kijk je uit op de Rivierenbuurt, de lucht en de wolken. Dat uitzicht inspireert hem; een tijdlang schilderde hij alleen wolken. Hij attendeerde me op het (symbolische) verhaal in Camus' boek over het samenwonen van een schilder met zijn familie: de schilder kan niet meer schilderen, omdat hij zich laat inkapselen door zijn gezin. Dan bouwt hij een vliering in het huis. Hij maakt een gat in het plafond. Zo kan hij naar de lucht en de wolken kijken. En tegelijkertijd bij zijn familie beneden zijn.

Het verhaal sprak Grotenbreg aan door de wolken. Het sprak mij aan omdat het deed denken aan de families. de baby boom-generatie die vroeger huisden in de atelierwoningen. De combinatie gezin en atelier was gezellig, maar kon er wel gewerkt worden? Tegenwoordig is er minder sociaal contact. Er wonen sowieso (bijna) geen kinderen meer. De woningen bij de ateliers zijn daar te klein voor. Om die reden besloten mijn ouders te verhuizen. En vanwege de gehorigheid.

Bestemming gewijzigd Het boek is terug bij de eigenaar, Grotenbreg stuurt me een bedankje en schrijft tot slot: ‘Nog wat nieuws over de Zomerdijkstraat, de ateliers worden nu als woonruimtes gezien, door iedereen te koop, en over 10 jaar mag elke atelierwoning alleen nog voor 40% atelier/werkruimte zijn. Schande.’ Lees ik het goed? Op het Internet vind ik er een brief van Stadsdeel-zuid dat de bestemming van de Zomerdijkstraat woning-atelier is gewijzigd omdat het beperken van het gebruik van de grond voor één bepaalde doelgroep - kunstenaars - niet gerechtvaardigd zou zijn.

Hè? De atelierwoningen zijn toch speciaal voor kunstenaars gebouwd (in 1934 door architect Zanstra en collega’s). Ze functioneren al 80 jaar. Er is toch altijd een lange wachtlijst voor? Via Jan ontvang ik een mail van bewoonster Alite Thijsen van de huurderscommissie. Zij vult aan: ‘De 32 atelierwoningen aan de Zomerdijkstraat 16-30 zijn in de verkoopvijver van woningstichting De Key beland. De bewoners maken zich zorgen over de toekomst van hun complex met betaalbare atelierwoningen voor kunstenaars. Nieuwe bewoners betalen al €1200 per maand.’ Hoe gaan de huurders dit winnen? Ik bel er over met Kees Hin. Hij kwam vaak in de Zomerdijkstraat toen hij opnamen maakte voor zijn film over schilder Jaap Hillenius. Hij zegt: ‘Nu is er geen ruimte meer voor de (ouderwetse) kunstenaars. De kunst is veranderd.’ En voegt er, licht cynisch, aan toe: ‘de musical zal straks als de hoogste vorm van kunst worden gezien.’

Design Daarna heb ik een afspraak met mijn broer in mijn vaders nog bestaande atelier. Ooit was dit atelier van beeldhouwer John Grosman. Zij ruilden: mijn vader kocht Grosmans atelier en woonhuis, Grosman verhuisde naar ‘ons’ huis in de Zomerdijkstraat met vriendin Justa Masbeck. Na zijn dood is zij er blijven wonen. Onlangs is Gusta overleden. Zij had de atelierwoning drastisch verbouwd. Mijn broer vertelt dat hij in een woontijdschrift heeft gezien dat meer atelierwoningen in de Zomerdijkstraat een ‘compleet’ nieuw design ondergingen: ‘Die tijd van ons, die is voorbij’.

Ik troost me met de gedachte dat ‘de oude’ Zomerdijkstraat te beleven was tijdens de Retrospectieven 2003-2009 van het werk van bewoners (in de synagoge/veilinghuis Glerum in de Lekstraat). Daar is voor het eerst het werk van mijn ouders samen geëxposeerd. Het was leuk daar toen een opname te maken met de weduwe van schilder Fedde de Jong. Ze vertelde onderhoudend over de bewoners die elkaar vroeger goed in de gaten hielden wie welke opdracht kreeg. Zo keken de beeldhouwers-buren over de schouders van mijn vader mee toen hij daar zijn eerste grote opdracht van het beeld Jan van Hoof voor Nijmegen maakte Zijn model was danser Conrad van de Weetering van Sonia Gaskells balletstudio naast ons. Ook zo’n prachtige locatie in het complex waar danser Hans van Manen nostalgisch over was. Ja, het schept een vertrouwde band, die atelierwoningen met hun rijke geschiedenis.

Op 10 december zal de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid luisteren naar wat bewoners op de nieuwe plannen tegen hebben. Iedere spreker krijgt 3 min. spreektijd. Wordt vervolgd. (Zie bij familiegeschiedenis. En ‘Mokums Montparnasse’ in Ons Amsterdam juni 2015 www.onsamsterdam.nl).

 

 

 

 

 

 

 

Jan J. Schoonhoven (1914-1994) was een belangrijk Nederlandse kunstenaar en een laatbloeier. Hij was 53 toen hij in 1967 doorbrak in de kunst met witte symmetrische reliëfs van karton, krantenpapier, papier-maché en verf. Tot aan de jaren ’60 had hij vooral getekend en geschilderd. Naast zijn baan als PTT-ambtenaar werkte hij geconcentreerd aan zijn kunst.

Voor de film Jan Schoonhoven beambte 18977 deed ik de research (met Mark Peeters), zocht in archieven en sprak met vrienden en bekenden van de kunstenaar. En schetste de biografie van de man die zijn geboorteplaats Delft zelden verliet. Daarna schreef ik: Ik een nieuwe Mondriaan? Ik ben een ouwe Schoonhoven. De biografieschets verschijnt ter gelegenheid van zijn 100e geboortedag op 26 juni.

Het boek(je), met een voorwoord van Jan J. Schoonhoven jr., geïll., 174 pag., 16.95 Euro, is te bestellen bij bol.com en contact op de website.

Vormgeving Helen Howard, eindredactie Katrien de Klein.

In Filmhuis Lumen Delft wordt op 25 juni om 20.00 uur de film Jan Schoonhoven beambte 18977 (53′ Memphis Film & TV, regie Sherman de Jesus, 2005) vertoond en het boek gepresenteerd.

In het New Yorkse Metropolitan Museum hangt een zelfportret van Rembrandt uit 1660. Daarop kijkt hij je niet echt vrolijk aan, Je ziet een bezorgde blik in zijn  vriendelijke gezicht. Een zwart fluwelen baret schuin op het hoofd, baardje, kettinkje, bruine jas, opstaande kraag. De intensiteit waarmee hij zichzelf heeft geobserveerd is fascinerend. Wat wil hij zeggen, wat fluistert hij? Hoor ik het goed? ‘Ik wil hier niet hangen in New York, ik wil naar Amsterdam.’

Wie zegt Rembrandt, zegt Amsterdam. Dit zelfportret maakte me nieuwsgierig naar de tijd waarin het geschilderd was. Een pijnlijke geschiedenis kwam aan het licht. Hij woonde niet meer in het Rembrandthuis, maar was in 1658 genoodzaakt te verhuizen naar Rozengracht 184. Hij was failliet. Tijdens de verhuizing met een boot was een grote verzilverde spiegel – waar hij zeer aan gehecht was – ter hoogte van de Ruslandbrug gebarsten en in duizenden stukjes versplinterd.

Hij woonde aan de Rozengracht met zijn vriendin Hendrickje. Zijn zoon Titus had een kunsthandel beneden in het pand. Rembrandt was in de zaak opgenomen om hem tegen schuldeisers te beschermen. Tegenover zijn huis - aan de andere kant van het water van de Overtoom - bevond zich een permanent circus (De Nieuwe Doolhof) waar hij vaak kwam. De buurt was geen achterbuurt. In de Jordaan woonden de schilders, maar Rembrandt zag ze niet. Zijn inboedel was eenvoudig. Er bestaat een lijst van. Er stond aardewerk op tafel, er was tin om uit te drinken en schoon linnengoed.

Rond 1650 haalde schilder Govert Flinck de grote opdracht binnen voor het nieuwe stadhuis op de Dam: acht enorme schilderijen met taferelen uit Tacitus’ beschrijving van de Bataafse opstand tegen de Romeinen. Het was bedoeld voor de galerij rond de ceremoniële hal. Begin 1660 stierf Flinck plotseling. Daarna kregen onder meer Jacob Jordaens en Jan Lievens de opdracht. Rembrandt werd aangetrokken om de historie te schilderen van de Batavierenleider Claudius. Rembrandt las uit Tacitus over barbaarse rituelen en over dat Claudius één oog miste. Hij besloot dat zijn afbeelding geen handdruk maar een barbaars, rumoerig tafereel moest verbeelden.

Dit schilderij, zijn grootste van 6.5 x 6 m. vol kleur, bruinengelenroodoranjegoud heeft een paar maanden in het stadhuis gehangen. De regenten waren het er niet mee eens dat hij de Republikeinse held Claudius als een bandietenkoning had weergegeven. Rembrandt kreeg het doek terug, maar kon het niet bergen. Hij kliefde er zelf met zijn mes doorheen en bracht het terug tot de helft, 1.96 x 3.09 m. Dit overgebleven doek hangt sinds ca. 1734 in het museum van Stockholm.

Rond 1660 was Rembrandt een figuur die controverse uitlokte. Zijn reputatie trok zowel verdedigers als lasteraars aan. Iedereen vindt hem nu grandioos - en dat is hij - maar in zijn tijd zei men dat zijn fame groter was dan zijn excellence. En dat hij met verf spatte, lagen verf aanbracht van meer dan een halve vinger dik. En dat hij verder niet veel deed aan de status van zijn beroep. Dit verhaal over Rembrandt zou geromantiseerd zijn. Ik vind het juist realistisch. Net zo realistisch als dat huisje aan de Rozengracht waar verder niet op gelet wordt. Er is wel een gevelsteen die er aan moet herinneren dat hij hier (ook) woonde, maar die steen is zo hoog geplaatst dat niemand hem ziet. Er zat een winkel met Japans antiek in het pand met de naam: ‘Van hier tot Tokio’. Een toepasselijke titel voor Rembrandts schilderijen. Niets herinnert in deze omgeving aan Rembrandt, afgezien van de Westertoren met de blauw met gouden kroon die hij kon zien als hij zijn huis uitliep.

Nu lees ik op de eerste dag van de lente in Het Parool:  ‘Grootste’ Rembrandt even terug’. Bij het artikel staat een foto van twee mensen voor het ooit zo toegetakelde schilderij van De samenzwering van de Batavieren onder Claudius Civilis. Het is in het Rijks tot oktober. Heel koel staat beschreven dat de ‘bestuurders’ van Amsterdam destijds ‘ontevreden’ waren met het schilderij. Dat het in die omvang onverkoopbaar was en de schilder ‘daarom’ de kern uit het doek sneed. Natuurlijk ga ik er wel kijken. 

Kan het zelfportret uit de Met terugkomen naar Amsterdam? En wat zal Rembrandt dan influisteren? Tot zolang is hij in de Met, waar je omver wordt gelopen als je te lang naar hem kijkt. Zoals te zien in de video New York, december 2013 https://www.youtube.com/watch?v=K_YHr757jS4S.

 

Parmantige dametjes in strakke blauwe jasjes, witte hoge laarzen, met wit bont afgezette mutsen, dragen medailles aan op de Olympische winterspelen in Sotchi. Je ziet de besneeuwde bergen op de achtergrond. Ademloos kijk ik naar dit Sotchi-tafereel op tv. Het gaat om de sport. Maar ik kijk aldoor naar de bergen van dit voor mij nog onbekende land. Hier in de Kaukasus heeft zich een geschiedenis afgespeeld van mijn (onze) voorvaderen. Zij verbleven in Sjoesja. In het Azerbeidzjaans heet het Susa en Shusha/Shushi in het Armeens. Het ligt in de zuidelijke Kaukasus bij de Turks-Iraanse grens in de nu Armeense provincie Nagorno-Karabach. Een wat je noemt conflictgebied.

Het verblijf van deze verre Russische familie in de Kaukasus kennen we alleen uit overleveringsverhalen van mijn grootmoeder. Zij, Adelaïde Maria Heemskerk, geboren in 1898, had een Nederlandse vader en een Russische moeder. Vlak voor haar dood in 1969 schreef zij de 'aantekeningen over mijn familie' op een paar vellen papier. Mijn grootmoeder was vertaalster (o.a. van Sprookjes uit het oude Rusland van Alexander N. Afanasjew). Hoewel in Amsterdam opgevoed, leek zij niet-Nederlands. Haar moeder, Lydia von Zaremba-de Kalinowa, was van Pools-Russische komaf. Lydia was geboren in St. Petersburg. Evenals haar moeder Adelaïde von Klugen (1831-1919). Al voor de revolutie van 1917 waren zij uit St. Petersburg vertrokken. Met hun memorabilia, die door mijn grootmoeder werden gekoesterd in een vitrinekast.

Het heeft even geduurd voor wij als familie konden bevatten wie wie is van deze verre buitenlandse familie van moeders kant. Dit kwam pas in 2010 aan het licht, nadat de Oost-Europese grenzen waren opgesteld. In St. Petersburg ontstond belangstelling voor de componist Nicolai Zaremba (1821-1879), één van de oprichters van het conservatorium aldaar. Ineens verschenen onze namen aan de Zaremba-stamboomtakken in een biografie van Andrei A. Boretsky. Ons leven veranderde: we hoorden Zaremba’s piano- en koormuziek, En vonden daarna bladmuziek van zijn hand die onontdekt in het archief van Bazel lagen. We luisterden opnieuw naar zijn composities in het Amsterdamse conservatorium. Donemus gaf de bladmuziek uit. De Russische geschiedenis was gaan leven. Maar aan de verre familie in de Kaukasus waren we nog niet toegekomen.

Want wie was Nicolaï Zaremba's vrouw Adelaïde von Klugen? In de memoires beschrijft grootmama haar vader. Dit was Alexander von Klugen. Een militair, die tijdens de Napoleontische oorlog van 1812 (de tijd van Tolstoi’s Oorlog en Vrede) tot kolonel was bevorderd. Daarna kreeg Von Klugen van tsaar Alexander I de opdracht om de vrede te bewaren tussen ‘volksstammen’ in de zuidelijke Kaukasus, in Sjoesja. In dit gebied, dat al honderden jaren het toneel is van bloedige conflicten, moest hij de vesting bewaken. En daar, te midden van nieuwe Duitse emigranten in de regio, trof hij Carolina von Stackelberg met wie hij trouwde en minstens zeven kinderen kreeg. Onder wie Adelaïde, mijn (onze) betovergrootmoeder.

Met ‘volksstammen’ worden Kaukasische etnische groepen, de Tsjerkessen en Tsjetsjenen, bedoeld. Zij waren, schreef mijn grootmoeder, ‘met kinzjales (dolken), sabels en pistolen tot op de tanden bewapend’. Daarom droeg Von Klugen tijdens zijn inspectiereizen een stok bij zich met een ivoren knop, waarin een flesje met sterk vergif verborgen zat: ‘De Kaukasische stammen waren er niet wars van hun gevangenen langzaam te folteren. Dat lot wilde Alexander Klugen zich in elk geval kunnen besparen.’  Wat hij zelf uitvoerde heeft ze niet beschreven. Wel is er nog een zeldzame foto waarop hij in zijn linkerhand een sabel op zijn schoot vasthoudt.

Von Klugen's portret is ook vereeuwigd. Daar is hij: zwart haar, lichte snor, rechte neus, zwarte jas, opstaande kraag, zilveren knopen. In zijn rechterhand een versierde lange pijp. Hoewel hij bij de Russische geschiedenis van Shusha na 1823 hoort, is zijn portret niet naar Rusland/Armenië terug verhuisd. De vraag is of men hier in het tegenwoordige Shusha belangstelling voor heeft. Hoe groot het gevaar ook was dat Alexander in deze regio liep – niet alleen voor stammen, maar ook voor slangen, schorpioenen en luipaarden – hij stierf aan een ‘verwaarloosde’ griep.

Daarna ondernam zijn weduwe Carolina met haar zeven kinderen een reis van twee maanden door de Kaukasus naar St. Petersburg. Zij reed op het paard Mirza - Alexander had het lievelingspaard van een Perzisch hoofdman gekregen - terwijl de kinderen en het personeel in een enorme koets zaten. Een escorte soldaten ging mee. ‘Als ze ‘gevaarlijke’ bergbewoners tegenkwamen riepen ze: ‘moedige vrouw!’ en lieten hen passeren. 'De ergste hinderpaal waren de tot woeste bergstromen gezwollen rivieren. Als daarin een wiel van de calèche losraakte was het haast niet te repareren. Ook zakte wel eens een paard in een gat in de bedding en moest dan van het tuig losgesneden worden.’

Eenmaal heelhuids gearriveerd in St. Petersburg, kregen de jongens in het gezin een Russische opvoeding. Nog in Sjoesja hadden ze les gehad op een Lutherse school waar ook hun moeder Carolina les gaf. Maar, schrijft mijn grootmoeder: ‘niet één van hen wilde op den duur daar blijven. Hun aller hart trok naar het heerlijke bergland in het zuiden, waar ze geboren waren en allen zijn er teruggekeerd.’ Eén van de zeven, Adelaïde, zou met Nicolai Zaremba trouwen en met hem drie kinderen krijgen: Emilia, Lydia, Felix.

Na Nicolai Zaremba’s dood in 1879 vertrok Adelaïde met haar oudste dochter Emilia naar de Zwitserse bergen, naar Montreux. Dochter Lydia trad in het huwelijk met de AR-politicus Theodoor Heemskerk en kwam in Amsterdam en Den Haag wonen. Alleen zoon Felix, griffier bij het gerechtshof van St. Petersburg, bleef. Hij verdween tijdens de eerste revolutiewinter van 1917. Van de familie had Lydia hem het laatst gezien toen zij in 1916 met Nederlandse ambulance naar Petrogad was gereisd om daar een Rode Kruis hospitaal te openen. Zij had Felix toen ‘enige malen in haar hotel ontvangen’. Het woord ‘ontvangen’ klinkt vreemd voor een ontmoeting tussen broer en zus…

Felix' verdwijning was een drama. Grootmama schrijft: ‘Later heeft men nooit meer iets van hem gehoord en ik denk dat hij met zovele ci-devants (woord uit de Franse revolutie, een aristocraat die zijn/haar titel heeft verloren in de revolutie) gewoon verhongerd is. Ik heb nog vaak van hem gedroomd, ofschoon (zin weg) mistroostige Petersburgse wijken. We vonden de weg naar huis niet en opeens was ook Felix verdwenen. Het leven heeft me tot de slotsom doen komen dat je nooit een jongen of een hond Felix moet noemen. Het is of je daarmee het ongeluk oproept’.

Zij beschrijft nog een ander ver familielid, Felician Martin von Zaremba (1794-1874). Deze Felician was een graaf en diplomaat die zich bekeerde bij de Evangelische Gemeenschap in Bazel. Volgens mijn grootmoeder was hij een ‘befaamd zendeling van de protestantse tak’ die in Siberië werkte onder de bannelingen. Was dit mogelijk Shurshenskibor in het Shusha district?  Er zijn gegevens over hem terug te vinden in boeken (o.a. Ein Christuszeuge im Kaukasus). Volgens internetbronnen kwam hij rond 1823 ook in de regio van Shusha terecht om daar het christendom te prediken ‘onder heidenen en Mohammedanen’. Rondom Sjoesja bestond de meerderheid van de bevolking uit moslims en de minderheid uit Armeense christenen. Maar het plan van de zendelingen om de christelijke leer te verspreiden –  de taalgevoelige Felician vertaalde daartoe het Nieuwe Testament in het Armeens – stuitte op weerstand. Als gevolg hiervan is in 1837 hun missionaire activiteit afgeschaft. In 1859 kwam hij als wanderprediger, rondreizend prediker, toch weer in de Kaukasus terecht. Tot hij zijn spraak verloor en alleen nog kon luisteren naar zijn psalm: ‘Die Sach ist dein, Herr Jesu Christ.

Hoe zou het zijn in het tegenwoordige Shusha? De Lonely Planet informatie is vrij ontmoedigend. De recente reportage ‘Achter de bergen van Sotchi’ gaf een mooi en droevig beeld van het gebied. De ooit zo mooie stad, die ‘glas’ of ‘transparantie’ betekent, trok behalve militairen en zendelingen ook dichters aan. Na de laatste hevige gevechten in 1993 was het een ruïne.

Het ‘ruime woonhuis met binnenplaats’ van de Von Klugens zal er zeker niet meer zijn. Dat huis, waar volgens mijn grootmoeders verhalen de ‘heren Tsjerkessen en Tsjetsjensen plachten te antichambreren (deftig wachten), wanneer ze bij de Russische bevelhebber hun opwachting kwamen maken’. Daar, waar Von Klugen gastvrijheid verleende aan ‘Kasjewnikof, een naar de Kaukasus verbannen Dekabrist’ [opstandeling tegen het tsaar regime]. Daar, waar met Pasen aan het ontbijt de uit boter gesneden kopjes van de Pascha lammetjes ‘één voor één door militairen werden onthoofd’, in een pesterige bui. Dit alles bestaat alleen op schrift.

Deze geschiedenis is bijzonder en ook verwarrend. Vooral als het gaat om smeuïge verhalen over andere familietakken als de Von Krusensterns, de zeevarende tak van de Von Klugens. Dit wordt misschien nog eens vervolgd. Zolang kijk ik naar het elegante popje dat ik van grootmama kreeg. ...Naar haar witte gezichtje met rode wangetjes, opgestoken verweerd blond haar, roze verbleekte satijnen jas-jurk met strookjes, leren laarsjes met knoopjes. Kon zij maar vertellen wat zij heeft meegemaakt. Als ik in haar glazen blauwe ogen met de grote pupillen kijk, fantaseer ik hierover.