Spring naar inhoud

Parmantige dametjes in strakke blauwe jasjes, witte hoge laarzen, met wit bont afgezette mutsen, dragen medailles aan op de Olympische winterspelen in Sotchi. Je ziet de besneeuwde bergen op de achtergrond. Ademloos kijk ik naar dit Sotchi-tafereel op tv. Het gaat om de sport. Maar ik kijk aldoor naar de bergen van dit voor mij nog onbekende land. Hier in de Kaukasus heeft zich een geschiedenis afgespeeld van mijn (onze) voorvaderen. Zij verbleven in Sjoesja. In het Azerbeidzjaans heet het Susa en Shusha/Shushi in het Armeens. Het ligt in de zuidelijke Kaukasus bij de Turks-Iraanse grens in de nu Armeense provincie Nagorno-Karabach. Een wat je noemt conflictgebied.

Het verblijf van deze verre Russische familie in de Kaukasus kennen we alleen uit overleveringsverhalen van mijn grootmoeder. Zij, Adelaïde Maria Heemskerk, geboren in 1898, had een Nederlandse vader en een Russische moeder. Vlak voor haar dood in 1969 schreef zij de 'aantekeningen over mijn familie' op een paar vellen papier. Mijn grootmoeder was vertaalster (o.a. van Sprookjes uit het oude Rusland van Alexander N. Afanasjew). Hoewel in Amsterdam opgevoed, leek zij niet-Nederlands. Haar moeder, Lydia von Zaremba-de Kalinowa, was van Pools-Russische komaf. Lydia was geboren in St. Petersburg. Evenals haar moeder Adelaïde von Klugen (1831-1919). Al voor de revolutie van 1917 waren zij uit St. Petersburg vertrokken. Met hun memorabilia, die door mijn grootmoeder werden gekoesterd in een vitrinekast.

Het heeft even geduurd voor wij als familie konden bevatten wie wie is van deze verre buitenlandse familie van moeders kant. Dit kwam pas in 2010 aan het licht, nadat de Oost-Europese grenzen waren opgesteld. In St. Petersburg ontstond belangstelling voor de componist Nicolai Zaremba (1821-1879), één van de oprichters van het conservatorium aldaar. Ineens verschenen onze namen aan de Zaremba-stamboomtakken in een biografie van Andrei A. Boretsky. Ons leven veranderde: we hoorden Zaremba’s piano- en koormuziek, En vonden daarna bladmuziek van zijn hand die onontdekt in het archief van Bazel lagen. We luisterden opnieuw naar zijn composities in het Amsterdamse conservatorium. Donemus gaf de bladmuziek uit. De Russische geschiedenis was gaan leven. Maar aan de verre familie in de Kaukasus waren we nog niet toegekomen.

Want wie was Nicolaï Zaremba's vrouw Adelaïde von Klugen? In de memoires beschrijft grootmama haar vader. Dit was Alexander von Klugen. Een militair, die tijdens de Napoleontische oorlog van 1812 (de tijd van Tolstoi’s Oorlog en Vrede) tot kolonel was bevorderd. Daarna kreeg Von Klugen van tsaar Alexander I de opdracht om de vrede te bewaren tussen ‘volksstammen’ in de zuidelijke Kaukasus, in Sjoesja. In dit gebied, dat al honderden jaren het toneel is van bloedige conflicten, moest hij de vesting bewaken. En daar, te midden van nieuwe Duitse emigranten in de regio, trof hij Carolina von Stackelberg met wie hij trouwde en minstens zeven kinderen kreeg. Onder wie Adelaïde, mijn (onze) betovergrootmoeder.

Met ‘volksstammen’ worden Kaukasische etnische groepen, de Tsjerkessen en Tsjetsjenen, bedoeld. Zij waren, schreef mijn grootmoeder, ‘met kinzjales (dolken), sabels en pistolen tot op de tanden bewapend’. Daarom droeg Von Klugen tijdens zijn inspectiereizen een stok bij zich met een ivoren knop, waarin een flesje met sterk vergif verborgen zat: ‘De Kaukasische stammen waren er niet wars van hun gevangenen langzaam te folteren. Dat lot wilde Alexander Klugen zich in elk geval kunnen besparen.’  Wat hij zelf uitvoerde heeft ze niet beschreven. Wel is er nog een zeldzame foto waarop hij in zijn linkerhand een sabel op zijn schoot vasthoudt.

Von Klugen's portret is ook vereeuwigd. Daar is hij: zwart haar, lichte snor, rechte neus, zwarte jas, opstaande kraag, zilveren knopen. In zijn rechterhand een versierde lange pijp. Hoewel hij bij de Russische geschiedenis van Shusha na 1823 hoort, is zijn portret niet naar Rusland/Armenië terug verhuisd. De vraag is of men hier in het tegenwoordige Shusha belangstelling voor heeft. Hoe groot het gevaar ook was dat Alexander in deze regio liep – niet alleen voor stammen, maar ook voor slangen, schorpioenen en luipaarden – hij stierf aan een ‘verwaarloosde’ griep.

Daarna ondernam zijn weduwe Carolina met haar zeven kinderen een reis van twee maanden door de Kaukasus naar St. Petersburg. Zij reed op het paard Mirza - Alexander had het lievelingspaard van een Perzisch hoofdman gekregen - terwijl de kinderen en het personeel in een enorme koets zaten. Een escorte soldaten ging mee. ‘Als ze ‘gevaarlijke’ bergbewoners tegenkwamen riepen ze: ‘moedige vrouw!’ en lieten hen passeren. 'De ergste hinderpaal waren de tot woeste bergstromen gezwollen rivieren. Als daarin een wiel van de calèche losraakte was het haast niet te repareren. Ook zakte wel eens een paard in een gat in de bedding en moest dan van het tuig losgesneden worden.’

Eenmaal heelhuids gearriveerd in St. Petersburg, kregen de jongens in het gezin een Russische opvoeding. Nog in Sjoesja hadden ze les gehad op een Lutherse school waar ook hun moeder Carolina les gaf. Maar, schrijft mijn grootmoeder: ‘niet één van hen wilde op den duur daar blijven. Hun aller hart trok naar het heerlijke bergland in het zuiden, waar ze geboren waren en allen zijn er teruggekeerd.’ Eén van de zeven, Adelaïde, zou met Nicolai Zaremba trouwen en met hem drie kinderen krijgen: Emilia, Lydia, Felix.

Na Nicolai Zaremba’s dood in 1879 vertrok Adelaïde met haar oudste dochter Emilia naar de Zwitserse bergen, naar Montreux. Dochter Lydia trad in het huwelijk met de AR-politicus Theodoor Heemskerk en kwam in Amsterdam en Den Haag wonen. Alleen zoon Felix, griffier bij het gerechtshof van St. Petersburg, bleef. Hij verdween tijdens de eerste revolutiewinter van 1917. Van de familie had Lydia hem het laatst gezien toen zij in 1916 met Nederlandse ambulance naar Petrogad was gereisd om daar een Rode Kruis hospitaal te openen. Zij had Felix toen ‘enige malen in haar hotel ontvangen’. Het woord ‘ontvangen’ klinkt vreemd voor een ontmoeting tussen broer en zus…

Felix' verdwijning was een drama. Grootmama schrijft: ‘Later heeft men nooit meer iets van hem gehoord en ik denk dat hij met zovele ci-devants (woord uit de Franse revolutie, een aristocraat die zijn/haar titel heeft verloren in de revolutie) gewoon verhongerd is. Ik heb nog vaak van hem gedroomd, ofschoon (zin weg) mistroostige Petersburgse wijken. We vonden de weg naar huis niet en opeens was ook Felix verdwenen. Het leven heeft me tot de slotsom doen komen dat je nooit een jongen of een hond Felix moet noemen. Het is of je daarmee het ongeluk oproept’.

Zij beschrijft nog een ander ver familielid, Felician Martin von Zaremba (1794-1874). Deze Felician was een graaf en diplomaat die zich bekeerde bij de Evangelische Gemeenschap in Bazel. Volgens mijn grootmoeder was hij een ‘befaamd zendeling van de protestantse tak’ die in Siberië werkte onder de bannelingen. Was dit mogelijk Shurshenskibor in het Shusha district?  Er zijn gegevens over hem terug te vinden in boeken (o.a. Ein Christuszeuge im Kaukasus). Volgens internetbronnen kwam hij rond 1823 ook in de regio van Shusha terecht om daar het christendom te prediken ‘onder heidenen en Mohammedanen’. Rondom Sjoesja bestond de meerderheid van de bevolking uit moslims en de minderheid uit Armeense christenen. Maar het plan van de zendelingen om de christelijke leer te verspreiden –  de taalgevoelige Felician vertaalde daartoe het Nieuwe Testament in het Armeens – stuitte op weerstand. Als gevolg hiervan is in 1837 hun missionaire activiteit afgeschaft. In 1859 kwam hij als wanderprediger, rondreizend prediker, toch weer in de Kaukasus terecht. Tot hij zijn spraak verloor en alleen nog kon luisteren naar zijn psalm: ‘Die Sach ist dein, Herr Jesu Christ.

Hoe zou het zijn in het tegenwoordige Shusha? De Lonely Planet informatie is vrij ontmoedigend. De recente reportage ‘Achter de bergen van Sotchi’ gaf een mooi en droevig beeld van het gebied. De ooit zo mooie stad, die ‘glas’ of ‘transparantie’ betekent, trok behalve militairen en zendelingen ook dichters aan. Na de laatste hevige gevechten in 1993 was het een ruïne.

Het ‘ruime woonhuis met binnenplaats’ van de Von Klugens zal er zeker niet meer zijn. Dat huis, waar volgens mijn grootmoeders verhalen de ‘heren Tsjerkessen en Tsjetsjensen plachten te antichambreren (deftig wachten), wanneer ze bij de Russische bevelhebber hun opwachting kwamen maken’. Daar, waar Von Klugen gastvrijheid verleende aan ‘Kasjewnikof, een naar de Kaukasus verbannen Dekabrist’ [opstandeling tegen het tsaar regime]. Daar, waar met Pasen aan het ontbijt de uit boter gesneden kopjes van de Pascha lammetjes ‘één voor één door militairen werden onthoofd’, in een pesterige bui. Dit alles bestaat alleen op schrift.

Deze geschiedenis is bijzonder en ook verwarrend. Vooral als het gaat om smeuïge verhalen over andere familietakken als de Von Krusensterns, de zeevarende tak van de Von Klugens. Dit wordt misschien nog eens vervolgd. Zolang kijk ik naar het elegante popje dat ik van grootmama kreeg. ...Naar haar witte gezichtje met rode wangetjes, opgestoken verweerd blond haar, roze verbleekte satijnen jas-jurk met strookjes, leren laarsjes met knoopjes. Kon zij maar vertellen wat zij heeft meegemaakt. Als ik in haar glazen blauwe ogen met de grote pupillen kijk, fantaseer ik hierover.