Spring naar inhoud

Zodra je in de donkere benedenruimte in Eye Filmmuseum binnenkomt voor de expositie Tegen het Licht  van films en foto’s van Johan van der Keuken (1938-2001), overweldigen zijn beelden.  Op groot scherm is een zwart-wit filmfragment te zien van een kat die driftig zijn kop schoonmaakt door met zijn poot te vegen over zijn kop  (De Poes, 1968). De manier waarop Van der Keuken dit alledaagse, herkenbare beeld vastlegde, maakt dat je het dan pas echt goed ziet. Zo is het met al zijn beelden: of het nu het snel bewegende archiefmateriaal is van de statische beeldhouwwerken van Tajiri  (Tajiri, 1962), de spiegeling in de Seine  (Paris a l’Aube, 1957)  of koperblazers die hun instrumenten van bamboe en koperplaat maken in Bewogen Koper (1996). Steeds is er het besef pas echt goed te zien, of –  zoals hij het noemde – actief mee te kijken. En dat verveelt nooit.

Met de camera op zijn schouder filmde hij overal ter wereld mensen, zoals ze zich gedragen. Op een manier die nooit eenduidig is, maar eerder contrasterend en chaotisch. Mensen, die zich niet anders voordoen als de camera op ze gericht is waardoor ze een bepaalde schoonheid uitstralen. Vooral kinderen natuurlijk  (Beppie, 1965). Hij keek als een echte fotograaf naar details die ontroeren. Juist over details kon hij eindeloos doorgaan.
Zo maakte ik mee na een film in The Movies, dat Johan en Kees Hin – ook een detaillist – zich terugtrokken om een broodje te eten aan de overkant van het theater. Ze bleven zolang weg dat ik ze ging halen. Ze voerden een gesprek over kleurcorrectie. Niet tussen te komen, er kwam geen eind aan. Ook bleef hij – toen ik hem in 1980 voor NRC Handelsblad interviewde over film en fotografie als materiaal – gedetailleerd vertellen over het licht in de huiskamer waarin we zaten. Eindeloos ging hij door op de glans op een tafeltje, dat in de was gezet moest worden om mooier te kunnen glimmen:

‘Sommige plekken glimmen meer naar gelang mijn positie tegenover het raam. Mijn blik was gericht op hoe het tafeltje zich verhoudt tot het kleed: door de lichtval komt het witte kleed onder het tafeltje over als half-grijs, vertaald in zwart-wit termen. Het gebied achter de rand van de tafel zou fotografisch bijna zwart zijn. Het zijn donkergrijze rechthoeken. Daar weer achter ligt een stapeltje boeken. Ook een rechthoek. Het boek dat bovenop ligt, komt lichter over dan het licht op het tafeltje. Het is een verloop in het licht.  Mijn materiaal is het licht en de vorm van de dingen en ik werk met de verhouding tussen de vormen en de ruimte (…)’

Je zou zeggen dat hier een schilder aan het woord is. Tijdens het interview vertelde hij ook dat hij aanvankelijk olieverfschilderijtjes maakte en altijd veel naar de schilders keek:  ‘Als je gaat werken met hun materiaal, stuit je ook op de weerstand. Ik merkte dat ik die niet kon overwinnen en met de vraag bleef zitten: Hoe moet je dat doen, hoe teken je een handje? Picasso had daar op zijn twaalfde jaar geen enkele moeite mee, het materiaal lag in het verlengde van zijn lichaam.’ Hij had toen al een box-camera. Omdat zijn grootvader amateur-fotograaf was, raakte hij zodanig beïnvloedt door de fotografie dat hij hier tenslotte voor koos: ‘Als je  je met fotografie bezighoudt, krijg je een aandachtige aandacht voor de dingen.’

Die aandacht is in zijn films en foto’s te zien, te beleven in het nieuwe Filmmuseum Eye tot 9 juni. Het vult veel op van het gemis aan deze bijzondere filmer, die ook nog een aardige man was. Ik vergeet niet de wandeling die we een keer maakten door de lower East Side in Manhattan – voorafgaand aan de opnamen voor I Love  $ (1986). In de toen aftandse en uitgeholde achterbuurt, zagen we van veraf een etalage, waarin een metershoog torenmodel van een witte bruidstaart stond. Hij fotografeerde dit frivole witte puntje precies zoals het was opgemerkt, het van een afstand benaderend, zoals het de eerste keer was gezien. Ook deze foto’s bevinden zich onder glasplaten in de expositie op een rijtje, zoals de bedoeling is: van veraf gezien en van dichtbij.